Lieven De Boeck & Paul Casaer – ‘entre – deux’ nl

pieter van bogaert

pieter@amarona.be

Wit is altijd mooi

Over ‘entre – deux’, een tentoonstelling van Lieven De Boeck & Paul Casaer

Voor Netwerk annual 03-04 (2004)

(continue in English)

Laat ons beginnen bij de plek. Een leegstaande fabriek in een Vlaamse provinciestad met een roemrijk industrieel verleden. Het bevindt zich op loopafstand van het stadscentrum, maar toch ver genoeg om een verlaten indruk te geven. Achter het station, over de brug, en dan naar rechts. Goed bereikbaar voor automobilisten, voetgangers en fietsers. Een plaats om te verdwalen en om te ontdekken. Een omgeving met karakter. Een schemerzone. Bereikbaar genoeg voor de toerist, verborgen genoeg voor de flaneur.

Binnen is alles wit. Het maakt de plaats herkenbaar, zoals zovele andere ruimtes voor hedendaagse kunst. Het creëert een gevoel van neutraliteit. Het toont respect voor de kunstenaar. Onpersoonlijk en onschuldig. Een ruim, licht en proper gevoel. Doorleefd en toch hedendaags. Gesloten en toch open. Mysterieus en toch banaal.

Aan de muren hangen foto’s, groot en in kleur. Op de vloer staan tafels op houten schragen, met teksten zwart op wit. Het wederzijds dubbelzinnige en het contrast tussen beide past bij deze ruimte. Het mysterie en de saaiheid. Het open licht en de gesloten logica. De spanning en het open boek. De verwarring en de herkenning.

Het is stil in deze ruimte. De holle stilte van het museum. De diepte van de geschiedenis. Het statische van de architectuur. Het moment van het beeld. Het eeuwige van het monument.

Hier ben je veilig. Hier heerst geluk. Hier bloeit idylle.

Nu is altijd.

*

Het hangt ervan af waar je staat. Links, rechts, ergens tussenin,… Een kleine verschuiving zorgt voor een wereld van verschil. Het maakt het publieke privaat. Wat verborgen zit, komt naar buiten. Het alledaagse wordt zonde, de zonde alledaags. Heeft het met de plaats te maken? Of met de tijd? Met de blik? Of met de omgeving?

Het gaat over de identiteit die we overal – als een cocon, als een huis – meenemen. Over het masker dat we dragen en doorgeven. Over wat we verondersteld worden te zijn. De verlangens die we projecteren.

*

Laat ons even stilstaan bij het werk. Diepzinnige bespiegelingen over het wonen liggen uitgespreid voor frivole foto’s van jonge meisjes in een zonovergoten veld. Zuiver verlangen en onzuivere gedachten. Beschuldigend alledaags en onschuldig exotisch. Een zondagse picknick en doordachte banaliteit. Kille theorieën op een aangenaam warme dag.

We zien aantrekkelijke eitjes in te kleine handjes en uitvergrote redeneringen onder glas. Een vers naveltje onder een krimpend bloesje. Een rode stempel op een wit blad – een waarmerk dat er nooit hetzelfde uitziet. Een kronkelend tatoetje onder een te kort mouwtje als een schram op een strak gespannen huid. Een kaart die zichzelf overschrijft. Een frivole jarretel onder een fris rokje. Belegen clichés met een onverwachte twist. Het is zomer en de natuur barst uit haar voegen. Het is netjes en brengt het hoofd tot rust.

Hiervoor reizen mensen naar het andere eind van de wereld. Naar het comfort van warmte, rust en anonimiteit. Naar de gekrompen zuiverheid, de monumentale openheid, het natuurlijk licht. Je vindt ze nu ook achter de gevels van Vlaamse steenwegen. Ze maken deel uit van de anonieme knusheid achter iets te nette façades.

Dit is waar de wereld verdwijnt. Waar gebouwen architectuur worden. Dozen. Spiegels die de blik teruggooien naar de voorbijgangers. Waar niet meer gekeken wordt, maar wel teruggekeken. Waar niets meer te zien is. Hier heerst de fantasieloze franje. De veilige geborgenheid van het uniform. Hier heerst het onzichtbare, het onuitspreekbare, het onvoorstelbare, het onorganiseerbare, het oncontroleerbare.

*

Maar we dwalen af. Laat ons terugkeren naar de tentoonstelling. Naar de witte galerij in het voormalig industriële pand. Naar wat de fotograaf regisseerde. Wat de architect registreerde. Naar de wereld hoe hij is. Naar de omgeving hoe ze zou moeten zijn. Naar het zijn. Naar het zullen. Naar het mogen. Naar het moeten.

Met een pervers genoegen tonen de foto’s van Paul Casaer meisjes in een context. Hij creëert niet één keer, maar meerdere keren. Een keer om te proberen, een keer om te corrigeren, een keer om te retoucheren, een keer om te exposeren,… Niet alleen de meisjes, maar ook de toeschouwers zijn onderwerp van zijn werk. Hij bedient zich van hun geheugen, van hun verwachtingen – alsof de actie nog moet komen. Hun clichés worden zijn prints.

Lieven De Boeck sluit zich ongegeneerd aan bij een bepaalde traditie in de architectuur en schematiseert op het absurde af. Hij zet enkele sleutelbegrippen (de ‘zeven zonden’) uit de moderne architectuur op hun kop. Het functionalisme wordt op de tafel gelegd en er meteen weer afgeveegd, net als de context, de harmonie, het onderscheid tussen het publieke en het private. Zijn alternatieven komen als certificaten met telkens een ander waarmerk.

In ‘Monument’ tonen twee projecties naast elkaar hetzelfde beeld vanuit een licht verschillende hoek. Op de voorgrond wappert telkens een verschillende vlag. Een kleine verschuiving zorgt voor een volledig andere betekenis. Hetzelfde met andere woorden. Zoals in de ‘zeven zonden’, waarin de omkering van de gewraakte begrippen in een virtuoze cirkelbeweging leidt naar een nieuw concept met een uitgeschoven inhoud. Zoals in ‘Pick Nik’, waarin details gaten maken én vullen in een onbestaand verhaal.

*

Nu is het aan ons.

Aan ons om de blik terug te gooien en deze kunstenaars te klasseren als nieuwerwetse nomaden. Aan ons om de wereld, die zij beschouwen als hun terrein – ons huis als hun huis – terug te eisen. Aan ons om deze schelmen, die zich schaamteloos bedienen van uw en mijn identiteit, een plaats te geven in hun eigen landschap. Aan ons om te observeren. Als flanerende voyeurs, als straatschuimers, listig met commentaar, voor eeuwig tussenin.

Laten wij hier en nu deze provocateurs ontmaskeren. Laten we ze te snel af zijn en ons verzoenen met de zonde. Laten we hun werk vernietsen en de natuur nemen zoals ze is – de cultuur zoals ze wil zijn. In kleur of zwart op wit. Laat ons met heldere blik kijken achter de muren, door de vensters, onder de rokjes, door de plooitjes, in de bloesjes. Laten we ons vooral niet afschrikken door het uniform dat beschermt en lachen met de façade die verbergt. Met wat verplicht en organiseert. Met wat camoufleert en namen geeft. Kijkt en controleert.

Laat ons dit gebouw ruilen voor de wereld. Met de ogen wijd open en de blik recht in de zon. En roepen in koor: ‘Wit is altijd mooi’.