pieter van bogaert
pieter@amarona.be
Honderd nummers alert
Crisis? Een noodzaak voor gezonde kritiek!
in <H>art, 2012
Ons hart maakt een sprongetje. Het einde van de zomervakantie wordt ingeluid met het honderdste nummer van dit tijdschrift. Ik lees het interview met de hoofdredacteur en begrijp het allemaal. Niet dat ik iets moeilijk verwacht of er echt veel nieuws uit wil halen – ik ken zijn verhaal al honderd nummers lang. Maar hier komt het allemaal zo open, zo eerlijk, zo duidelijk, zo consequent. Zo kennen we onze hoofdredacteur: betrouwbaar en toch verrassend.
Uit de elf getuigenissen die volgen op het interview onthoud ik vooral dat H ART een lacune vult in het Vlaamse medialandschap. Maar ik merk tussen de lijnen door toch ook een honger naar meer diepgang en een kritischer ingesteldheid. Laat dat nu net zijn wat ontbreekt in de bijdrage waarmee Paul Depondt het compacte jubileumkatern afsluit. Ik wil de feestvreugde niet bederven, maar we zijn nu twee nummers verder en klaar voor het echte werk. Het lijkt me belangrijk om bij het begin van het seizoen die behoorlijk conservatieve visie op kunstkritiek te nuanceren.
OF/OF
Ik vat het nog even samen. Onder de titel ‘Is de kunstkritiek verstomd?’ gaat Paul Depondt in de aanval tegen “de welbespraakte curatoren” die het gezag van “de oordeelkundige critici” ondermijnen. Hij verbindt daaraan een pleidooi voor een kritische attitude. Het probleem is echter dat die van bij aanvang verzandt in een eenduidig of/of verhaal. OF je schrijft academische teksten en verwijst daarin – horror! – naar Franse filosofen (ik durf ze nog amper bij naam te noemen, maar ik heb ze hier allemaal binnen handbereik, met moeite én met plezier gelezen – ook de Sloveen in het gezelschap). OF je schrijft kritisch maar toegankelijk en gaat op bezoek bij kunstenaars in hun atelier.
De makers van het eerste soort teksten situeren zich in de instellingen: musea, biënnales, scholen, kunstenaarsinitiatieven. Het tweede soort teksten, dat is het werk van de critici. Daar zit een eerste fout. Depondt lijkt er zowaar van uit te gaan dat academische teksten toegankelijk noch kritisch kunnen zijn. Terwijl ik toch altijd heb begrepen – en persoonlijk ook heb mogen ervaren – dat ze dat wel verondersteld worden te zijn. Het is één van de voorwaarden om aanvaard te worden en overeind te blijven bij collega’s academici. Maar voor Depondt is dat laatste nu precies de reden waarom die teksten niet kunnen voldoen aan de criteria van de criticus: ze worden immers enkel gelezen door die collega’s en bij uitbreiding, de peer group van curatoren, theoretici en directeurs.
Een tweede fout is dat Depondt niet kan aanvaarden dat de kunstkritiek niet verstomt, maar zich heel gewoon verplaatst. Dit blad is daar een voorbeeld van. H ART is er gekomen door een crisis in de kunstkritiek. De overgang van de berichtgeving over kunst in de kwaliteitskranten naar dit blad is een verplaatsing, geen verstomming. Net zo is een verplaatsing aan de gang van kunstkritiek naar scholen, musea, tentoonstellingen. Niet enkel curatoren, maar ook kunstenaars worden opgeleid met een kritische attitude ten opzichte van hun eigen werk en dat van hun collega’s. Zij zijn de producenten van de “bijschriften of bijsluiters” die hebben geleid tot “een Babylonische woordenbrij die zich heeft verspreid over musea en cultuurhuizen, kunstenaarsinitiatieven en biënnales”. En dat is iets om rekening mee te houden.
EN/EN
Hoe je het ook draait of keert, kritiek is een werk van iedereen. Niet enkel een criticus kan of mag kritisch zijn. Ook curatoren, kunstenaars én publiek spelen een kritische rol. Kritiek is een vorm van dialoog, met een werk, een houding, een klimaat, een persoon. En dialogen voor een klein geïnteresseerd publiek zorgen niet zelden voor interessante resultaten. Wat Depondt nogal denigrerend “binnenskamers” situeert – al die teksten voor onzichtbare “spooklezers” waarvan ik vermoed dat mijn boekenkast er ongeveer vol van staat – vormt meer dan eens een vruchtbare grond voor een kritische reflectie die als de tijd daar rijp voor is wel doordringt naar een ruimer publiek. H ART kan daar een schakel in zijn. Niet door die teksten te publiceren – dat is de ambitie niet: lees er het interview met Marc Ruyters op na. Maar wel door erover te schrijven. En wel liefst op een kritische manier. Niet door het op een vooringenomen, weinig kritische en onavontuurlijke manier weg te zetten bij de onleesbare en daardoor ongelezen teksten. Het is niet omdat je er moeite voor moet doen (om ze te vinden, te lezen, te begrijpen en dikwijls ook om erop te reageren), dat deze teksten niet kritisch kunnen zijn. Integendeel.
Kustkritiek is geen of/of verhaal, maar wel een en/en verhaal. H ART is er honderd nummers geleden gekomen om een lacune te vullen in het Vlaamse medialandschap. Niet om er nieuwe bij te maken. Die lacune is ontstaan omdat vele hoofdredacteurs, gestuurd door hun marketingafdelingen, steeds minder aandacht besteden aan te moeilijke kunst. Hier dreigt hetzelfde te gebeuren. Een kunsttijdschrift als H ART kan zichzelf niet au sérieux nemen als het enkel aandacht besteedt aan kunstenaars die je op een zeer traditionele manier kan opzoeken in hun atelier. Hedendaagse kunst – kunst van deze tijd – vraagt daarentegen naar teksten over het ene én het andere: over kunstenaars én over theorie. Dat weerspiegelt zich immers in ateliers van menig kunstenaar. Hoe schrijf je over kunstenaars wiens atelier niet meer is dan een stapel boeken en een computer? Hoe schrijf je over kunstenaars als Manon de Boer of Vincent Meessen die zich recent allebei lieten inspireren door leven en werk van Roland Barthes? Wat doe je met de niet te ontkennen stempel van Jacques Derrida op Sven Augustijnen’s ‘Spectres’? Of wat met het werk van die andere derridiaan, Mekhitar Garabedian, die momenteel werkt aan een doctoraat in de kunsten met Manon de Boer als co-promotor? Allemaal wegzetten bij “bijschriften” en “bijsluiters”? Klasseren onder “binnenskamers”? Kan je dat zomaar afdoen als voer voor curatoren waar een publiek geen boodschap aan heeft? Ik denk het niet.
CRITICUS ALS CURATOR
Als het leeft in de wereld van de kunst, dan lijkt het me ook belangrijk genoeg voor onze lezers. En als je om dat uit te leggen al eens een boek van een Franse filosoof ter hand moet nemen – zonder er daarom een college of een dissertatie bij te hoeven leveren – dan is dat deel van de job. Ik zie eerlijk gezegd geen verschil tussen een atelierbezoek waarin een kunstenaar uitlegt hoe zij of hij met materialen of kleuren of teksturen omgaat of een gesprek met een kunstenaar (of waarom niet: een curator!) over de bronnen en invloeden die zij of hij verwerkt in haar of zijn werk. Ik ben eerder geneigd om omgekeerd te redeneren. Niets is zo gesloten als een atelier, niets zo saai en binnenskamers als een kunstenaar die vertelt over zichzelf. Op zo een moment is het aan de criticus om daar eens goed aan te schudden en die kunstenaar een plaats te geven (en soms wordt dat: op haar of zijn plaats te zetten) in de wereld. Mijn pleidooi is er niet enkel één voor een en/en verhaal, maar misschien ook voor een nieuw soort criticus als curator; voor een criticus die in dialoog gaat met haar of zijn onderwerp.
Ik kan het niet laten. In een tekst uit 1971 met de zeer toepasselijke titel ‘Ecrivains, intellectuels, professeurs’ geeft Roland Barthes een definitie van kritiek: “critiquer veut dire: mettre en crise”. Je kan het nalezen in ‘Le bruissement de la langue – essais critiques IV’; de tekst (ik gebruik de zeer democratische ‘Points’ uitgave) begint op pagina 367, het citaat staat op pagina 377. Als de crisis niet direct zichtbaar is – zo wil ik Barthes begrijpen – dan heb je een criticus nodig om hem zichtbaar te maken. Niet om hem te negeren, te bezweren, te neutraliseren.
Dan pas wordt kritiek weer avontuurlijk: als een criticus aan een boom gaat schudden, als een criticus buiten de lijntjes durft te kleuren, als een criticus een eigen mening durft te confronteren met die van een kunstenaar. Dan pas heeft kritiek zin en kan het leiden tot iets nieuw: een ontdekking, een inzicht, een project. Een goede crisis is met andere woorden een voorwaarde voor een gezonde kritiek (of zoals het vandaag wel eens klinkt op de economische pagina’s van de krant: “never waste a good crisis”). Het is uit zo een crisis dat H ART honderd nummers geleden is ontstaan. Dat was het moment waarop vele kranten cultuurbijlages – ik verwijs opnieuw naar het interview met Marc Ruyters – enkel nog gebruikten om te schrijven over Rock Werchter en Hollywood. Die crisis is er nog altijd, op dit moment waarop zelfs nieuws uit Hollywood moet wijken voor wat gebeurt op tv. Tv godbetert: kan cultuur nog meer binnenskamers gaan dan dat?
WELKE KRITIEK? WELKE KUNSTENAAR?
Het stuk van Paul Depondt is een alarmsignaal na het zomerreces. Het is een signaal om te ontwaken, om de automatische piloot weer uit te schakelen en zelf opnieuw het stuur in handen te nemen. Laat ons beginnen bij de lidwoorden. Zeg niet dé kunstenaar – tenzij je haar of hem bij naam noemt – maar spreek liever over een kunstenaar. Richt je pijlen niet op dé kritiek, maar op een kritiek. Dat heb ik geleerd door Franse differentiedenkers te lezen. Er is niet één juiste vorm van kunstkritiek, er zijn er vele. Net zoals er vele soorten kunstenaars zijn. En allemaal verdienen ze een plaatsje in dit blad dat ik nog altijd graag ook het mijne wil noemen.
Ik luister graag naar iemands mening. Maar het wordt pas interessant als je er een andere mening naast zet. Wat geldt voor een bezoek aan een atelier, geldt ook voor de beoordeling van een werk. Je kan niet over kunst spreken zonder ook over context te spreken. Rekening houden met een context, betekent ook oog hebben voor wat gebeurt in de marge: voor de eigenaardige dingen, voor onderzoek en experiment, voor nog onbegrijpelijke dingen. De kunst bestaat erin om daarover te schrijven op een begrijpelijke manier.
En die verstomming van de kunstkritiek? Ook dat is heel gewoon. De kunstkritiek verstomt voortdurend. Na elk punt na elk artikel. Liever een kunstkritiek die af en toe verstomt en tijd neemt om na te denken dan een kunstkritiek die maar blijft doorratelen en moedwillig vergeet te luisteren.
Deze bijdrage verscheen in H ART #102, als antwoord op de bijdrage van Paul Depondt in H ART #100.