pieter van bogaert
pieter@amarona.be
Kunst en globalisering: verlichting in de duisternis?
in <H>art, 2010
Een namiddag met Auguste Orts. Plaats van de afspraak is het kantoor van de Brusselse kunstenaarsorganisatie. Op de vierde verdieping van de Beursschouwburg, met een strategisch zicht op de stad en haar financiële centrum, is dit niet meteen de plaats om zomaar binnen te wandelen. Je hebt een badge nodig of een begeleider – anders raak je zelfs niet tot bij de lift. Dit is een beschermde omgeving. Zo hoort dat voor een kantoor.
Aanleiding voor de bijeenkomst is TJ Demos. De Amerikaanse criticus, curator en kunsthistoricus verblijft momenteel in Brussel, waar hij met een beurs van het Vlaams Academisch Centrum (VLAC) werkt aan een boek over kunst en globalisering. Vanuit zijn tijdelijke woonplaats werkt hij ook aan een tentoonstelling rond hetzelfde thema. Die opent in mei in Nottingham. Aanwezig is een select gezelschap van een twintigtal kunstenaars, schrijvers, docenten en studenten. Demos legt uit hoe een nieuwe globalisering zorgt voor nieuwe beelden.
Nieuwe globalisering
Een nieuwe globalisering? Dat is de periode die, grof gezegd, startte rond de recentste eeuwwisseling. Zij volgde op een eerdere globaliseringsbeweging, gekenmerkt door een vrolijk, optimistisch gevoel. Het is de filosofie van denkers als Deleuze en Guattari die het elan en de ideeën van mei ’68 in woorden vatte in boeken als ‘Anti-Oedipe’ of ‘Mille Plateaux’. Het is aan die filosofie dat neoliberale managers vanaf de jaren tachtig noties ontlenen als “flexibilisering”, “creativiteit” of “netwerken”. Die noties, vol hoop en verlangen naar de toekomst, kregen tegen het einde van de eeuw een heel andere betekenis. De flexibiliteit en de creativiteit vraagt van de werknemer dat die altijd beschikbaar is. De noodzaak om te netwerken doet de werkdag doorlopen na het verlaten van de werkvloer. Nieuwe denkers van de huidige globalisering als Naomi Klein, Giorgio Agamben of Michael Hardt en Antonio Negri tonen haar duistere kant. Alsof er geen uitweg meer is. Geen buiten. Geen manier om te ontsnappen aan de genadeloze beweging van het neoliberale kapitalisme. Als dat zo is, zijn andere strategieën nodig om opnieuw greep te krijgen op het leven.
Nieuwe beelden? Daarvoor verwijst Demos ondermeer naar de duistere beelden waarmee een videokunstenaar als Steve McQueen die analyses en strategieën vertaalt in zijn werk. Dat maakt de kunstenaar deel van een beweging die leidt van beelden (het tonen als aanklacht in documentaire kunst sinds de jaren zestig en zeventig) naar verbeelden (het suggereren van mogelijke situaties in de audiovisuele essays sinds de eeuwwisseling). Het imaginaire wordt steeds belangrijker. De donkere beelden van McQueen gaan over in de suggestie van een buitenbeeld – als een onzichtbare correspondentie in de ruimte en /of de tijd – bij de Otolith Group of in het zoeken naar het afwezige beeld bij Hito Steyerl. De context wordt belangrijker dan het zichtbare; het geheugen belangrijker dan het nu. In dit photoshoptijdperk, waarin realiteiten zich vermengen en wazig worden, verliest het beeld elke documentaire waarde. We zouden ook het werk van Alfredo Jaar, van wie nu een indrukwekkende installatie te zien is in Leuven (zie het interview elders in dit nummer) kunnen toevoegen aan het lijstje van kunstenaars die nieuwe strategieën inzetten om beelden te tonen en – vooral – niet te tonen.
Deze nieuwe globalisering is zo complex dat het voorbijgaat aan de representerende capaciteiten van de kunstenaar of de interpreterende van de toeschouwer. Dat zorgt, volgens Demos, niet alleen voor een mobiliteit van mensen en goederen, maar ook voor een mobiliteit van betekenis. Die betekenis verandert naargelang de context en de kijker van het werk. Rijst de vraag of die nieuwe beeldstrategieën niet zorgen voor een esthetiseren van de armoede die zich in de plaats zet van de globalisering ervan? Een artistieke verleidingsstrategie die elke mogelijkheid tot politiek verzet neutraliseert… En een tweede onvermijdelijke vraag: hoe als kritisch kunstenaar en/of toeschouwer niet deelnemen aan het neoliberale kapitalisme? Want, zoals een van de aanwezige kunstenaars het stelt: zoals Marx in zijn tijd niet kon schrijven over het kapitalisme zonder de financiële steun van industriële geldschieters, zo kan geen enkel kunstenaar, toeschouwer, criticus of curator vandaag nog spreken over de globalisering zonder de steun van bedrijven of overheden.
Nieuw isolement
Met die vragen over het relatieve isolement van kunstenaar en toeschouwer en het artificiële karakter van hun dialoog, staan we weer op straat. Om enkele uren later weer terug te keren voor een avond met Auguste Orts. Plaats van de afspraak is opnieuw de Beursschouwburg. Maar dit keer lopen we zonder badge en zonder begeleiding naar de eerste verdieping, voor een videoprojectie in de grote zaal. Het publiek dikt aan. Op het programma: ‘The Cell’. Die video van Angela Melitopoulos bestaat uit drie interviews met Antonio Negri. Het eerste dateert van de tijd van zijn ballingsschap in Parijs. Het tweede werd opgenomen tijdens zijn gevangenschap in Italië. In het derde leeft Negri weer als een vrij mens in Rome.
Is het een toeval; een speling van het lot? De combinatie was in elk geval perfect. Een gesprek in de namiddag over kunstenaars die vanuit hun bevoorrechte, en dikwijls geïsoleerde, positie werken rond de globalisering. Een film in de avond over een filosoof die in gedwongen gevangenschap het standaardwerk schrijft over diezelfde globalisering. Dat boek is ‘Empire’ uiteraard, door Slavoj Žižek reeds uitgeroepen tot het “Communistisch Manifest van de twintigste eeuw”. Negri evolueert in deze video van gedwongen nomade die alles achterliet in zijn vlucht naar Parijs, naar een berustende monade die zijn hele wereld meeneemt in zijn Italiaanse cel. De filosoof demonstreert hoe elke notie van het buiten verdwijnt. Hoe de hele wereld zich materialiseert in zijn cel. Hoe relatief de notie van de vrijheid is. Of die van de gevangenis. Je bent zo vrij, zo gevangen, als je zelf wil.
Tien jaar later verschijnt het sluitstuk van de trilogie die Negri en zijn medeauteur Michael Hardt begonnen met ‘Empire’. Geplaatst voor de keuze tussen kapitalisme en socialisme kiezen de auteurs, bevestigd door hun overtuiging dat er geen buiten is, voor het gemeenschappelijke; de ‘Commonwealth’, wat ook de titel is van hun recentste boek. Het lijkt op een keuze voor de globalisering, maar dan met een menselijk gelaat; een gelaat van gemeenschappelijkheid, van ge- (en geen ver-)deeldheid. Het lijkt een terugkeer naar het optimisme, de vrolijkheid, van mei ’68. Een terugkeer naar de utopie van de niet-plaats die we onze wereld noemen.
Nieuwe netwerken
De vragen rond kunst en globalisering die TJ Demos, Angela Melitopoulos, Antonio Negri of Auguste Orts bezighouden, zijn natuurlijk geen geïsoleerd fenomeen. Bovenvermelde publicaties en producties passen in een rist andere initiatieven die momenteel neerstrijken in westerse musea, boekenwinkels en andere culturele instellingen. Een kleine greep uit het grote aanbod.
Van Boris Groys – een filosoof die veel over kunst schrijft, maar zich nu richt op de politiek – verscheen zopas de Nederlandse vertaling van ‘Het communistisch postscriptum’. Van Slavoj Žižek – een filosoof die altijd over politiek schrijft, maar gretig gelezen wordt in artistieke middens – ligt ‘First as tragedy, then as farce’ nu in de winkels. Die beide werken vullen elkaar aan, want beide filosofen zien zich, in de huidige globale crisis, geplaatst voor de keuze tussen socialisme en communisme. Hun afkeer voor het neoliberale kapitalisme krijgt vorm in nostalgie naar het project dat begon bij Lenin en fout liep bij Stalin. Zij kennen het verhaal, ze groeiden erin op. Groys in Oost-Duitsland en Moskou; Žižek in Ljubljana, dat toen nog deel was van ex-Joegoslavië en dus van het Oostblok.
De overgang van de “oude” naar de “nieuwe” globalisering, waar Demos naar verwees en die Hardt en Negri maken in hun trilogie, werd in 1999 al beschreven in een boek van de Franse sociologen Luc Boltanski en Eve Chiapello. In ‘Le nouvel esprit du capitalisme’ tonen ze hoe de waarden (de geest) van mei ’68 werden overgenomen door het neoliberaal kapitalisme sinds de jaren tachtig. Overtuigender dan het pleidooi van Groys en Žižek voor een terugkeer naar het communisme, lijkt me daarom een terugkeer naar en consequent doorgevoerde toepassing van de filosofie van ’68 en haar ‘verbeelding aan de macht’. De ideeën van Boltanski en Chiapello lopen als een rode draad doorheen een nieuw boek van de Belgische socioloog Pascal Gielen. In ‘The Murmuring of the Artistic Multitude’, een eerder in het Nederlands gepubliceerde bundeling van essays, heeft Gielen het over globale kunst, geheugen en post-fordisme. Over de materiële arbeid die plaats moet maken voor de immateriële; de zekerheid van de werknemer voor het precaire statuut van de tijdelijke werknemer.
Die immateriële arbeid, ooit de hoop en de inzet van het verzet tegen het kapitalisme, is nu haar zwakke plek. Sla er het recentste nummer van De Witte Raaf op na. Dat opent met een tekst van Maurizio Lazzarato (uit 1997; een eerste versie van de tekst schreef Lazzarato met Negri in 1991) over de manier waarop werktijd en levenstijd steeds meer overlappen. Dat geldt niet enkel voor de westerse intellectuele werker, maar natuurlijk ook voor de migranten uit oost en zuid. De laatste spelen een belangrijke rol in de bijdrage van Angela Dimitrakaki voor datzelfde nummer. Zij heeft het over de werknemers in kunstwerken van Dulce Pinzon, Ursula Biemann, Francis Alÿs, Jeremy Deller en Santiago Sierra. Het is een heel ander verhaal dan dat van TJ Demos, met aandacht voor veel niet-westerse kunstenaars en voor de materiële context waarin hun werken werden gerealiseerd. Deze kunstenaars breken letterlijk uit het isolement van het museum, begeven zich op het sociale terrein en worden uiteindelijk zelf deel van hun werk. Zij tonen hoe kunst, economie en politiek met elkaar verbonden zijn in hun oriëntatie op het gemeenschappelijke. Zo ontstaat een heel ander beeld van de esthetiek in tijden van globalisering. Hier krijgen de duistere en wazige beelden van de kunst over de globalisering opnieuw de mogelijkheid om op te lichten en scherp te stellen.
Meer over TJ Demos en links naar enkele teksten over kunst en globalisering op www.augusteorts.be.
Pascal Gielen. The Murmuring of the Artistic Multitude. Global Art, Memory and Post-Fordism. Uitgeverij Valiz. 264 blz. ISBN 978-90-78088-34-9
Boris Groys. Het communistische postscriptum. Uitgeverij Ijzer. 133 blz. ISBN 978-90-8684-034-2
Slavoj Žižek. First as tragedy, then as farce. Verso. 157 blz. ISBN 978-1-84467-428-2
De Witte Raaf nr. 143 (januari-februari 2010), met de bijdragen van Maurizio Lazzarato en Angela Dimitrakaki, ligt nu in winkels, musea en andere culturele instellingen.