pieter van bogaert
pieter@amarona.be
Een museum voor de muzen
Boris Charmatz over het Musée de la Danse
in <H>art, 2013
Sinds 2009 heeft de Franse danser Boris Charmatz de leiding van het ‘Centre chorégraphique national’ in Rennes. Hij schrapt het nationale uit de naam. Deze plek is universeel én particulier. Het woordje choreografie vervangt hij door dans. En het centrum wordt een museum. Zo krijgt Rennes zijn ‘Musée de la Danse’, enig in zijn soort, met een praktijk die de grenzen van de stad en van de dans ver overschrijden. We spraken met Boris Charmatz in de aanloop naar ‘Brouillon’, een tweedaagse tentoonstelling/performance bij Argos. We hadden het ook over ‘Moments on Moments’ in het M HKA en ‘Bon Travail’ bij Argos, waarvoor Charmatz optreedt als co-curator. Verschillende werken uit ‘Brouillon’ zijn nu trouwens deel van ‘Bon Travail’.
Zo een ‘Musée de la Danse’ is eigenlijk een ongewilde terugkeer naar de oorsprong van het museum. Museum: het woord is afgeleid van het Griekse museion. Dat staat voor de tempel van de muzen of de schone kunsten. De Grieken kennen er negen. Daaronder zitten de kunst van de dans, van de lyriek, het fluitspel, de retorica, de filosofie of de geschiedschrijving. Zelfs de sterrenkunde behoort tot de negen muzen. Wat totaal ontbreekt is de beeldende kunst. De oorsprong van het museum ligt met andere woorden niet in de kunst van de voorstelling, maar wel in de kunst van het doen: in de creatie, veel meer dan in de presentatie.
Dat idee van de oorsprong en van de creatie zit in elk project van het ‘Musée de la Danse’. ‘Expo Zéro’ vertrekt in 2009 (in Rennes en in Utrecht) van de nulgraad van het museum. Toen waren de ruimtes helemaal leeg en stond het lichaam van de danser centraal. De materie van het museum werd daar ter plaatse gecreëerd door de acties van de genodigden: de dansers en het publiek. Meer dan een museum was het een werf, om te werken.
Charmatz vind het dan ook best grappig dat we elkaar ontmoeten in de Werfstraat, bij Argos, waar hij werkt aan ‘Brouillon’ (de Brusselse editie, na Rennes). Hier is wel aardig wat beeldend werk: foto’s, video’s, sculpturen. Maar ook hier wordt de tentoonstelling mee gemaakt door de performers en het publiek dat beweegt tussen die werken. Deze tentoonstelling is een constant gevecht tussen objecten en lichamen.
Boris Charmatz: ‘Brouillon’ is niet enkel een tentoonstelling over werk, maar meer nog een tentoonstelling aan het werk. Ik ben geïnteresseerd in het werk van het tentoonstellen: het selecteren, het ophangen, het verplaatsen. Maar ik ben ook geïnteresseerd in noties als immateriële arbeid, in de economische crisis en de werkloosheid, in de betekenis van wat werk is en wat niet. Werk is één van de grote vragen van het moment. Sarkozy werd verkozen met de slogan “travailler plus pour gagner plus”. Al die elementen werken door in het protocol van ‘Brouillon’, maar ook in het idee achter het ‘Musée de la Danse’. Zo nemen de kunstenaars in deze tentoonstelling de rol, het werk, van de curator over. Zij zijn hier de curatoren die de tentoonstelling organiseren door hun aanwezigheid.
Je kan de performers die zich bewegen tussen de kunstwerken in ‘Brouillon’ zien als een soort activisten van de kunst. Maar in die tentoonstelling-in-actie zit ook een onzekerheid van het handelen. Het zit in het werk-als-proces: het niet kunnen of willen afmaken van het werk. Die onzekerheid is ook deel van je constante bekommernis om de precaire positie van de kunst en de kunstenaar.
Charmatz: Je moet de problemen durven confronteren. Wat kunnen we doen met ons lichaam om de werken te activeren? Het eerste antwoord is: niets (lacht). Want van zodra je een werk aanraakt verandert het van status. Een stoel kan een Kosuth zijn, maar als je erop gaat zitten, is het gewoon een stoel en verdwijnt de kunst. Er zit inderdaad een grote onzekerheid in dat handelen. We weten niet wat werkt en wat niet. Daar komt dat idee van het kladwerk als onze redding. Het geeft de vrijheid om te experimenteren.
Sommige werken moet je dan weer bewegen en manipuleren om ze te doen werken. ‘La grande évasion’, het archief van dansfoto’s dat Pierre Leguillon creëerde voor het Musée de la Danse, is daar een goed voorbeeld van. Het is pas door de beelden uit hun dozen te halen, door ze te schikken en te herschikken, dat ze betekenis krijgen. Leguillon geeft vorm aan het probleem van de dansgeschiedenis. Hoe geef je een erfenis door? Wat rest nog van het werk van grote danseressen als Isadora Duncan of Yvonne Rainer?
Die historische insteek keert terug in ‘Moments on Moments’ in het M HKA. Daar was je initiële uitgangspunt niet hoe het werk te tonen, maar wel wat ermee te doen. Opnieuw dat idee van het werk, van het doen.
Charmatz: Eerst en vooral: ik heb meegewerkt aan ‘Moments: a History of Performance in 10 Acts’, de presentatie in ZKM in Karlsruhe. ‘Moments on Moments’ is daar een geconcentreerde versie van. Voor ZKM vertrokken we van enkele historische performances om uit te komen bij een vorm die sterk aanleunt bij een laboratorium. Het eerste idee was om de kunstenaars daarin verder te laten werken op hun eigen performances. Maar uiteindelijk hebben we er toch nieuwe dansers bij betrokken. Archieven moeten gebruikt worden, niet hermaakt. Al die mensen samen – de historische dansers, de co-curatoren, de nieuwe dansers – zorgen voor een pak meningsverschillen. Daaruit ontstond een nieuw aanvullend archief.
De video van Ruti Sela, nu in Antwerpen, is zo ontstaan. Die toont het andere uiterste van wat een ‘Musée de la Danse’ kan zijn: gecompliceerd, contraproductief, vol spanning en strijd, hard. Voor mij is die film deel van het klad, het brouillon: het toont de problemen. De film toont de totale impasse waar we in verzeilden. En toch moesten we iets doen.
Dat idee van de impasse is zeer belangrijk in de geschiedenis. Die performances van de jaren zeventig openden veel nieuwe mogelijkheden. Maar ze zorgden later ook voor een zekere minachting voor de hedendaagse kunst. Veel van de dingen die vandaag nog steeds gebeuren, zijn toen al gedaan. Die kunst wordt nu dikwijls gebruikt om te ontkrachten wat nog steeds belangrijk is: “Been there, done that”. Zo veranderde de emanciperende beweging van toen in een rem op de emancipatie van vandaag.
‘Bon Travail’ lijkt het werk van ‘Brouillon’ af te maken. De huidige tentoonstelling bij Argos herneemt het gros van de werken uit jullie presentatie van enkele weken geleden. Verdwijnt daar de onzekerheid waar we het net over hadden?
Charmatz: Het ene lost het andere niet op. Beide presentaties werken in op elkaar. Je ervaring als bezoeker in ‘Bon Travail’ zal helemaal anders zijn als die in ‘Brouillon’, ook al gebruiken we dezelfde werken. Het is zoals bij ‘Moments on Moments’. Zelfs met die video van Ruti Sela erin, staat die tentoonstelling ver van ons initiële project in Karlsruhe. We hebben toen acht weken intensief gewerkt met dat materiaal en elke dag zag die tentoonstelling er totaal anders uit.
Kan je je de omgekeerde beweging voorstellen en ‘Bon Travail’ of ‘Moments on Moments’ later ook presenteren in het ‘Musée de la Danse’?
Charmatz: Dat maakt geen deel uit van onze opdracht. Wij maken het klad en moeten geen tentoonstellingen brengen. Maar we hebben wel onze eigen kennis en vaardigheden. We conserveren en presenteren werk van Tino Sehgal, Dora Garcia of Roman Ondák. Werk dat moet geactiveerd worden. Dat kunnen we goed, we hebben daar de juiste mensen voor. Maar uiteindelijk blijft het ‘Musée de la Danse’ wel een plek om dat functioneren te herdenken. Het gaat verder dan het bewaren en presenteren. Dan gaat het eigenlijk niet over onzekerheid maar wel over ontevredenheid. We werken voortdurend aan onze eigenheid. Daar ligt onze missie: in het zoeken naar die “sense de particularité”.
‘Moments on Moments’. Tot 12 mei in M HKA, Leuvenstraat 32, Antwerpen. Di-zo, 11-18u, do tot 21u. www.muhka.be
‘Bon Travail’. Tot 7 april in Argos, werfstraat 13, Brussel. Wo-zo, 11-18u. www.argosarts.org