bloemeneiland

pieter van bogaert

pieter@amarona.be

Onbepaald goed

(voor DWB 3, juni 2002)

« Seule peut-être la musique (art du rien puisqu’un son, par essence, n’est pas matérialisable: pure vibration dans l’air) évoque ce que peut être réellement cette durée d’une nature peu commune, la production sonore abyssale, intégrale et synthétique: c’est à dire une monade (électroacoustique) qui donne à entendre le cosmos, sa formation et son expansion. Le chant de l’univers (“Musique des Sphères” pour Bach) au travers des fréquences émises par le choc continu des particules, ce que les physiciens nomment “bruit”, “bruit de fond” ou “rayonnement” originaire, “choc des électrons”. »

Richard Pinhas – Les larmes de Nietzsche, 2001

Er is klassieke muziek en er is popmuziek en er zijn vele subgenres met elk een eigen naam. Er zijn nog eens massa’s microgenres met wisselende of helemaal geen namen. De muziek van de liefhebbers, de dilettanten, de professionele zoekers en de knutselaars. Ze plakken geluiden aan elkaar, spelen op instrumenten die ze niet kennen of zoeken naar nieuwe mogelijkheden van instrumenten die ze wel kennen. Traditionele instrumenten of technologische, akoestische en elektronische. De muziek die ze maken wordt verspreid op cassettes voor de vrienden, langs de golven van de lokale radio of het internet, op cd’s en platen verkrijgbaar via mailorder of gespecialiseerde winkels in de grote steden. Ze spelen live in concertzalen, op festivals of in kraakpanden en thuis in de living. Zo gaat dat al decennia lang.

Dit verhaal is er dankzij de futuristen die ons aan het begin van de twintigste eeuw leerden luisteren naar het lawaai van de moderne tijden. Dankzij Pierre Schaeffer die stukjes tape aan elkaar plakte en het musique concrète noemde. Dankzij John Cage die ons leerde luisteren naar de stilte. Of Christian Fennesz die ons aan het einde van de twintigste eeuw deelgenoot maakt van zijn persoonlijke adoratie voor The Beach Boys. Dit verhaal schetst een persoonlijk parcours en toont dat alles wat nieuw is al gebeurd is en alles wat gebeurde op een andere manier zal worden overgedaan. Het gaat over de ruimte geworden tijd, waarin normen of tendensen niet langer te onderscheiden zijn.

Bloemeneiland

Kijk naar die zetel. In deze zetel, in dit behang, in deze foto, hier is het allemaal begonnen. Op deze plaats, waar voorgrond oplost in achtergrond – onscherp, scheef en gestoord. Hier werd ik voor het eerst één met mijn omgeving. En misschien wel voor het laatst. Dit meubel, Marokkaanse zerozero en een plaat van Richard Pinhas creëerden eens de perfecte symbiose. Mijn eigen kosmische ervaring.

Het was het einde van de jaren zeventig. De euforie van mei ’68 behoorde tot een ver verleden. De oliecrisis, iets minder ver. We luisterden niet naar de ouders en natuurlijk wel. We luisterden niet naar de radio en hoorden toch alles. We luisterden niet op school en wisten altijd waarover het ging. We waren niet jong, niet hetero, niet homo, maar van alles een beetje. We waren anoniem en onbepaald. Vóór de identiteit. Voorbij de identiteit. We waren anders. Gladdig als visjes. Onbeschreven bladen waar je gelijk wat op kon projecteren.

Toen wisten we het niet. Maar nu weet ik het wel. De symbiose (en niet het verzet) is de utopische essentie van de underground. De materie overstijgen door erin te verdwijnen dankzij een oneindig aanpassingsvermogen. Zoals elk leegstaand huis kan gekraakt worden, kan ook gelijk welke zetel je in vervoering brengen. Al wat je moet doen is je overgeven aan de situatie. De dingen nemen zoals ze zijn en nooit het beste of het mooiste willen. En zeker niet het normaalste. De dingen zijn nooit wat ze lijken. Zo was het met die zetel. Met de muziek van Richard Pinhas. Een moment. Hemels ondergronds. Niets en alles. Niemand en iedereen.

Pinhas was anders. Ik begreep er niets van. Maar het was eindeloos fascinerend. Muzikant, filosoof en geen van beide. Dwepend met Nietzsche en spelend met Deleuze. Zijn platen en die van zijn groep Heldon openbaarden een volledig nieuw universum. Teksten van de filosoof met de hamer worden ingelezen door zijn filosofieprofessor en vriend Gilles Deleuze. Oude gitaren (een Gibson LesPaul uit 1954) en analoge synthesizers deden de rest. Dezelfde denkers en instrumenten die twintig jaar later nog even gretig worden geëxploreerd.

***

Twintig jaar lang dacht ik niet meer aan Pinhas en zijn muziek. Tot, enkele maanden terug, luisterend naar die plaat van The Fanclub Orchestra. De groep rond de jonge Brusselse goeroe Sun Papa die muzikanten en muziekliefhebbers samenbrengt rond gameboys en andere (speelgoed)instrumenten. De energie die daarbij vrijkomt en de analoge elektronica die ze daarbij gebruiken flitst me terug in de tijd, naar mijn eigen jaren zeventig. En vandaar naar het hermetische universum van Pinhas, naar het begin van de elektro-akoestische guerrilla van deze doctor in de filosofie dat enkele maanden geleden – op bijna hetzelfde moment als die plaat van de Fanclub – uitmondde in ‘Les Larmes de Nietzsche’, zijn boek over Deleuze en de muziek.

Het boek komt met dezelfde mix van herkenning en verbazing als de muziek twintig jaar geleden. Soms is de toon zeer persoonlijk. Op een directe en heel toegankelijke manier praat hij over zijn ontmoetingen met Gilles. Andere passages zijn zeer hermetisch en vragen een uiterste concentratie. Philip K. Dick meets Nietzsche meets Deleuze. Zo vanzelfsprekend en zo ver weg. Filosofie van een andere wereld, gedrenkt in de geest van Burroughs, Warhol en Baader. En van daar terug naar zijn audiofilosofie. Pure vibratie in de lucht. Muziek als het zuivere niets. Pinhas, producent van elektronenshocks. Nog net geen fysica, de laatste stap voor de big bang.

***

Terugkijkend op mijn stoffig Bloemeneiland, mijn eigenste jungle – mijn geheime tuin – zie ik een afbladderende, ongeluchte en hopen stof in zich dragende beklemming. Ik hoor belegen kosmische muziek en ontdek een patina die nu pas zichtbaar wordt, maar er altijd al was geweest. We wisten het toen niet. Maar nu weet ik het wel. Die patina is de onuitgesproken essentie van vijftig jaar elektro-akoestiek, van Pierre Schaeffer tot Christian Fennesz. De essentie van de muziek die anders is. Anders, niet nieuw, niet glad, niet vers… Anders, vol ongekende betekenis. Muziek die hergebruikt en zich voortdurend aanpast. Kameleonmuziek om zich eindeloos in te verliezen. Muziek die je schaamteloos bij de neus neemt. In die muziek hoop ik de diepten van weleer terug te vinden.

Deze muziek is meesterlijk in de recyclage. Ze geeft een nieuwe betekenis aan oude geluiden. Ze is niet moeilijk, maar wringt toch tegen. Ze stroomt en is toch tegendraads. Utopisch en toch niet ideaal. Het is zoals Warhol die weer een nieuw en duur pak koopt en er gelijk de schaar in zet. Zo maakt hij het uniek – hij creëert zijn persoonlijke instant-patina. Uniek en toch één met de consumptiemaatschappij. Mijn muziek moet ook getekend zijn door de ervaring. Door stof en rimpels. Het besmette mentaal beeld achter de Gibson LesPaul gitaar of de Atari computer.

***

Het was het jaar van het dorp. Het jaar van de verworteling. Het jaar van het isolement. Stadsbewoners kwamen kijken en zagen dat het goed was. Zonder interesse en zonder communicatie. Het was het jaar van asociaal gedrag. Het jaar van de transparantie. Nergens zo moeilijk om jezelf te zijn als in een dorp. Ik vond een zolderkamer in de stad.

Waar het leven begint

De stad, de plaats waar het echte leven begint. Het paradijs waar ik ongestoord mezelf kan zijn. Glamrock was voorbij. Maar de androgyne muziek bleef bestaan. Er was nog iets anders naast de macho’s van de rock of de seksbommen van de disco. Hier ging ik op zoek naar het beste van beide werelden, zoals we ze vandaag zo goed kennen. Toen wist ik het niet. Maar nu weten we het wel. Luister naar ‘Fennesz Plays’ of ‘Endless Summer’. De zon op de cd en flarden surfpop in het digitale geknetter doet voor- en achtergrond verbleken. Strand wordt water, bloemen vloeien over in bloemen. Het swingt alle kanten uit en is toch absoluut ondansbaar.

De stad, pure exotica voor een onschuldige knaap als ik. Charmante mannen en handige vrouwen samplen vormen en ideeën; anonieme makelaars in stijl met een keur aan identiteiten. De stad, de rijkdom van het verleden en de belofte van de toekomst. Toen wist ik het niet. Maar nu weten we het wel. Die beloften, die rijkdom, worden slechts waar gemaakt in de muziek, in de studio waar elke muzikant zich de identiteit aanmeet die het beste past. Wolfgang Voigt is Gas is Studio 1 is Freiland is Love Inc. is Mike Ink is All. Ester Brinkmann is Thomas Brinkmann. Terre Thaemlitz is DJ Sprinkles is Rubato. Deze studiomuziek is onbepaald goed. Machinale emotie. Iets en niets. Behang en manifest. Voor en achtergrond. Draai het volume wat naar links en het wordt muzak. Uiterst rechts en je krijgt een muur. Sonore architectuur.

In mijn huis in de stad heeft elke kamer een sonore muur – op de trap naar boven hoor ik een radio in de ene kamer, tv in de andere, iemand die praat, een kanarie die fluit,… ‘s Nachts een kind dat zingt in het donker om de angst te verdrijven. Het springt zachtjes uit de chaos. Klanken ketsen tegen de muur van de kamer en markeren het terrein. Zoals vogels zingend hun territorium afbakenen. Andere dieren doen het met excrementen. Een systeem van aantrekken en afstoten.

De aanvaarding van de omgeving schenkt de roes van de herhaling. Herhaling brengt vertrouwen. Herhaling geeft rust. Herhaling verdooft. Herhaling opent de ogen. Het prikkelt en het beklemt. Herhaling sublimeert. Ook de hapering zorgt voor herhaling. Blijven luisteren naar de naald die in dezelfde groef blijft plakken. Zoeken naar kleine onregelmatigheden. Een beetje stof of een kleine schok, of het vinyl dat gewoon uit de groef slijt. Kleine veranderingen scheppen nieuwe werelden in de hypnotische herhaling. De muzikale lus maakt haar eigen ruimte in de tijd. Zoals de extra-mentale ruimte van Burroughs’ cut-upexperimenten.

Met de gewenning komt het verlangen. De collectioneur, die perfect past bij deze muzikale microgenres voor jongens en meisjes die niet kunnen wachten om hun eigen universa te construeren. Zoals de één boerderijtjes timmert, verzamelt de ander prentjes van voetballers. Ze dromen ervan om ooit zelf boer, timmerman of voetballer te worden. Platenverzamelaars zijn niet anders. Ze zoeken overal naar zelden gehoorde muziek en dromen ervan om ooit zelf muzikant te worden. Ze brengen hun eigen muziek uit op vinylplaten in beperkte oplages of op thuis gebrande cd’s. De productie van deze muzikale huisvlijt is eindeloos. De bricolerende muzikant betekent het einde van de virtuoos. Iedereen kan het. Gevoel is belangrijker dan de beheersing van het instrument.

“Turn a butterfly (or any number of butterflies) loose in the performance area.
When the composition is over, be sure to allow the butterfly to fly away outside.
The composition may be any length, but if an unlimited amount of time is available, the doors and windows may be opened before the butterfly is turned loose and the composition may be considered finished when the butterfly flies away.”

La Monte Young, Composition 1960 #5

Kan iedereen zich dan zomaar muzikant noemen? John Cage opent de klep van de piano en sluit ze weer na 4’33” zonder het klavier aan te raken. La Monte Young laat vlinders los in de zaal en wacht tot ze allemaal door de ramen naar buiten zijn gevlogen. Is dat muziek? Is het überhaupt geluid? Is het aan de toeschouwer om hierover te beslissen? Aan de muzikant? Of kan enkel de (afwezige) componist die de partituur schreef hiervan genieten?

Rond die tijd zocht Oswald Wiener naar nog andere ‘Selten gehörte Musik’. In de jaren zestig – toen ook Cage en Young volop de grenzen van het muzikale aftastten – verzamelde dit voormalige lid van de Wiener Gruppe enkele geschoolde en ongeschoolde muzikanten rond zich. Met die groep wilde Wiener nieuwe, onverwachte patronen ontdekken in de muziek. Oswald toonde dat iedereen zo zijn eigen idee heeft van hoe muziek kan of moet klinken. Daar bestaan geen geijkte formules voor. Om te genieten van ‘Selten gehörte Musik’ heb je geen muzikaal gehoor nodig, maar wel een groot inlevingsvermogen. Empathie, zoals bij Cage en Young. We zijn allemaal muzikant, want we maken allemaal geluid en proberen de geluiden die we maken ook zo goed mogelijk te beheersen. Sommige trachten we te verbergen, andere te verfraaien en te versterken. Deze muziek ontstaat in de hoofden van de luisteraars. Als die geen muzikaal gevoel hebben, is er ook geen muziek.

Wiener luisterde ook naar dieren. Geen vlinders, zoals bij Young, maar wel honden. Hij maakte opnames in het Canadese noorden. Het zijn korte en soms iets langere stukken, geregistreerd met een verborgen bandopnemer die aanslaat telkens de honden beginnen zingen. Want als er publiek in de buurt is, doen deze dilettanten het niet. Wiener merkte op dat de meer ervaren honden (de oudere) leiden en de minder begaafde dieren (de jongere) volgen. Zoals in zijn ‘Selten gehörte Musik’, waarvan recent nog twee concerten plaatsvonden in Keulen en Brussel. Tijdens dat eerste concert bepaalde Wiener zelf welke richting de andere (voornamelijk jongere) muzikanten rond hem zouden volgen. In Brussel was Wiener er niet bij en was de muziek van de (uitsluitend jongere) band duidelijk vrijer. Merk ook op dat het niet de honden waren die beslisten om hun muziek op cd te zetten. Niet de uitvoerders, maar wel de (ervaren) luisteraar (Oswald Wiener) besliste dit muziek te noemen en er een cd van te maken.

„Kurz und gut, mein Ansatz ist der, sehr begabte Musiker, im konventionellen Sinn, zu konfrontieren mit Leuten, die überhaupt keine musikalische Ader haben. Keine musikalische Ader, eben im konventionellen Sinn, das heißt nicht, daß diese Leute keine musikalische Sehnsucht haben…“

Oswald Wiener in gesprek met Fritz Heubach, januari 2002

Wie zich in de wereld begeeft, moet improviseren. De confrontatie aangaan met de krachten van de toekomst, de krachten van de kosmos. Na een tijdje ontstaat ook in de Ars Combinatoria van de ‘Selten gehörte Musik’ en de ‘Tiermusik’ orde in de chaos. Uit elke wanorde komen vroeg of laat onverwachte centra en ritmes te voorschijn. Luister lang genoeg en er ontstaat een structuur. Zoek geen 1-2 structuur zoals in de mars, of 1-2-3 zoals in de wals maar ga voor 1-47 of 1-79. Vind je eigen ritme.

Ritme betekent hier veranderen van centrum. Het ritme zit hier in het verschil en niet in de herhaling. Zo creëert muziek mijn eigen werkelijkheid. Alle experimenten met concrete geluiden – je vindt ze vandaag nog meer dan tijdens de hoogdagen van de ‘musique concrète’ – tonen dat er niet zoiets bestaat als ‘het documentaire’. Er is niet één, maar verschillende werkelijkheden. Luister naar de geluiden in je omgeving en vergelijk ze met de sonore realiteit van de persoon die naast je zit. In de muziek – zoals in elke fictie – wordt het lot van de wereld in eigen hand genomen. De werkelijkheid is aan de visionairen. Laat je drijven op de golven van de muziek, van de radio, van de zee. Luister en voel. Het verspreidt zich als kringen op het wateroppervlak.

De weg naar de kosmos loopt langs het water, waar we allen vandaan komen en dat ons allen verbindt. Het is geen toeval dat verschillende recente videoclips van wat heet ‘alternatieve’ popgroepen zich daar ook afspelen. Van Radiohead’s ‘Pyramid Song’ tot Coldplay’s ‘Don’t panic’… telkens is water de ultieme metafoor. Dreiging en bevrijding tegelijkertijd. De dreiging van de smeltende poolkappen die hele stukken land – van New York tot Bangladesh – omvormen tot zeeën is ook het comfort van de oceaan die ruimte en rust brengt. De oceaan die de oude met de nieuwe wereld verbindt. De arme met de rijke. De koude met de warme. Beter dan schrik te hebben van de peilloze diepten is het je over te geven aan de energie die geeft en neemt.

Geef je over aan de stroom.

Stel je de aarde voor als een langzaam smeltende planeet. Uitdijende oceanen eisen steeds meer aandacht op en geven steeds meer eenheid aan de wereld. Oceanen die continenten samenbrengen. Oceanen die leven schenken en oceanen waar de nieuwe krijgers uit te voorschijn zullen komen. Oceanen als vehikels van leven en van geluid.

Een andere werkelijkheid

Muziek maakt alles anders. Dat is haar lot. Het bestaat pas als het beweegt. Het resoneert en leeft in de ruimte.

Elektronische muziek kiest resoluut voor de radicale andersheid. Die van de perfectie. Geen lichamen, geen ruimte, geen barrière. Kleine onvolkomenheden worden voorgoed van de baan geruimd. Wat Kodwo Eshun ‘Sonic fiction’ noemt. Sun Ra effende ten tijde van Cage, Tudor en Wiener het pad; George Clinton gaf de funkadelische fakkel door; Derrick May, Juan Atkins en vooral Drexcyia en Underground Resistance gaan tot op het bot. Muziek die radicaal vooruit kijkt en daardoor de geschiedenis van de sonore diaspora opnieuw hoop en betekenis geeft. Die door haar radicale futuristische blik als geen ander de actualiteit én de geschiedenis weet te vatten.

Dan wordt anderszijn een obsessie. Een ziekte. Ik wil een bril. Of een been in de plaaster. Ik wil verzorgd worden, rusten, altijd vakantie. Lopen met Opa’s stok. Een ongezonde fascinatie voor de prothese. Maar ik ben helemaal gezond – zo normaal als een mens maar kan zijn; er scheelt niets met me, behalve dan mijn ongelooflijke normaalheid.

Ik vind mijn ziekte in de muziek. Ik geef muzikanten het spraakgebrek dat ik zelf nooit had door hun platen versneld of vertraagd of achterstevoren af te spelen. Jaren later vind ik in illbient – de New Yorkse mix van ambient en drum ‘n bass – de charme terug van de lichamelijke hapering. Een man die voortdurend niest en snurkt op ‘destruction of syntax’. Ik hou van illbient, net zoals ik van cd’s hou met titels als ‘The pleasure of ruins’ of ‘The joy of disease’ of ‘Blue’. Ik hou van de kracht, maar ook van de melancholie, zoals ik hou van de gecultiveerde patina en van cyborgs – half mens, half machine; opgelapte perfectie.

Geen pathos in deze realiteit. Daar hebben we opera’s en rockmuziek voor. Wel heel persoonlijke, microscopisch kleine verhalen. Dingen die je nooit zelf meemaakte, maar die toch een enorme herkenning oproepen. Deze muziek leeft van wat elke mens verschillend maakt. Verschillen die bijna altijd iets te maken hebben met afwijkingen, met imperfectie. Aantrekken en afstoten. Geen goddelijke popsterren maar kreupele atleten. Adembenemend mooi gevormde vrouwen met weerzinwekkende baarden in een clip van Aphex Twin (Windowlicker).

Er zijn verschillende lichamen, maar ook verschillende gebouwen denkbaar voor deze muziek. Sommige spreken meer tot de verbeelding dan andere. De Twin Towers benaderden de perfectie. Hoog in de lucht, met een onbepaalde multiculturele smeltkroes aan de voeten en zicht op zee. Ik heb ze zelf nog gezien vanuit ‘Windows on the World’, de Wavejumpers uit die plaat van Drexcyia, surfend op de Hudson. “Aquatacize’em” riepen de interstellaire vluchtelingen elkaar toe.

Het Atomium is nog zo een prachtig gebouw. Een ruimteschip als een teletijdmachine die ons terugflitst naar expo 58, naar de ingehouden radiostilte van de koude oorlog, het gepiep van de spoetnik en het multimediale spektakel van Le Corbusier, Xenakis en Varèse in het Philips paviljoen.

Maar het mooiste gebouw is die enorme boot aan het Flageyplein, twintig jaar na de laatste stop van de Titanic, gestrand op de oevers van de piepkleine vijvers van Elsene. De immense stadscruiser, met zijn befaamde geluidsstudio’s en zijn radiofonisch verleden die – zoals de Titanic – deel gaat uitmaken van de collectieve verbeelding. Ik kan het weten, want ik groeide decennia later nog op, op de radiofonische golven van het Flageyplein. Staatsradiogolven die ons zeven dagen op zeven informeerden over verleden, heden en toekomst. Deze boot is voor U, liefste Drexcyianen. Come to Brussels. Maak dit schip en zijn antennes deel van de aquatopische revolutie.

Slaapwerkkamer

Het begon allemaal in de slaapkamer. Mijn slaapkamer, maar ook die van de muzikanten. De slaapkamer als labo voor de micromuziek van de eenentwintigste eeuw. Ook ik maakte van mijn slaapkamer een werkkamer. We hebben het zadeldak gecamoufleerd door er rechte muren onder te schilderen. Mijn kamer geremixt. Een mogelijke oplossing. Zoals iedereen vandaag zijn eigen versie moet maken van wat hij graag op welke manier hoort.

Alles eindigt zoals het begint.

Beknopte luisterlijst:

Ester Brinkmann – der übersetzer – il tradutore, supposé, 2001
William S. Burroughs – Break through in Grey room, Sub Rosa, 1986
Drexciya – The Quest, Submerge, 1999
Sun Papa and the Fan Club Orchestra – vol. 1, Résidence Baudoux, 2000
Sun Papa and the Fan Club Orchestra – vol. 2, Résidence Baudoux, 2001
Christian Fennesz – fennesz Plays, Moikai, 1999
Christian Fennesz – Endless Summer, Mego, 2001
Gas – Königsforst, Mille Plateaux, 2000
Heldon : I – Electronic Guerilla, Cobra, 1974
Derek Jarman – Blue, Mute Records, 1993
Richard Pinhas – L’éthique, Pulse records, 1982
James Plotkin – The Joy of Disease, Avan, 1996
Pneu – Bienvenue, pneu, 2001
Team of Jeremy Roth – Animal Music / Tiermusik recorded by Oswald Wiener and Helmut Schoener, supposé, 2001
Sonic Youth – Goodbye 20th Century, SYR, 2000
DJ Sprinkles – Sloppy 42nds, Comatonse, 1998
Terre Thaemlitz – Love for sale / Taking Stock in our Pride, Mille Plateaux, 1998
Terre Thaemlitz – NT ERST / CES, Mille Plateaux, 2000
Underground Resistance – Interstellar Fugitives, Submerge, 1998
Valis I – Destruction of Syntax, Subharmonic
Gregory Whitehead – The Pleasure of Ruins and other castaways, Staalplaat, 1993

Korte leeslijst:

Jacques Attali – Bruits, essai sur l’économie politique de la musique, Fayard / PUF, 2001
Kodwo Eshun – More Briljant Than The Sun: Adventures in Sonic Fiction, Quartet Books, 1998
Douglas Kahn – Noise Water Meat. A history of sound in the arts, MIT press, 1999
Richard Pinhas – Les larmes de Nietzsche. Deleuze et la musique, Flammarion, 2001