Chit-chat Baloji & De Boeck

pieter van bogaert

pieter@amarona.be

Kijken en begrijpen

Sammy Baloji en Filip De Boeck in Wiels

voor <H>art, 2016

Als een kunstenaar en een antropoloog samen een boek en een tentoonstelling maken, dan gaat het over kijken en begrijpen. Het één gaat niet zonder het ander. Hoe kijk je naar een stad? Hoe ervaar je een stad? Hoe begrijp je een stad? En hoe deel je die kennis met een ander? Het zijn enkele vragen achter ‘Urban Now: City Life in Congo’, de tentoonstelling van Sammy Baloji (de kunstenaar) en Filip De Boeck (de antropoloog) in Wiels.

Sammy Baloji (°1978) en Filip De Boeck (°1961) werken hier voor het eerst samen. Apart hebben ze eerdere ervaringen in het samenwerken. In 2014 was Baloji co-curator van ‘Hunting & Collecting’ in Mu.ZEE, een onderzoeksproject met werk van Georges Senza tot James Ensor, van Manu Riche tot Oscar Jespers, van Alain Resnais tot Jan Fabre. Het eigen werk dat Baloji daar toonde was het resultaat van een eerdere samenwerking met architectuurhistoricus Johan Lagae: collages met foto’s van François Michel en aquarellen van Léon Dardenne – Congoreizigers aan het einde van de negentiende eeuw – in foto’s die hij zelf maakte in zijn geboorteland aan het begin van de eenentwintigste eeuw.
Filip De Boeck maakte in 2008 een boek, film en tentoonstelling met architectuurcriticus Koen Van Synghel over de Congolese kunstenaar Bylex, waarover hij opnieuw schrijft in het boek bij deze tentoonstelling. In 2004 maakte hij een tentoonstelling over Kinshasa met Van Synghel en de Brusselse fotografe Marie-Françoise Plissart, die nadien ook samenwerkte met Sammy Baloji. Een ontmoeting tussen beide onderzoekers was onvermijdelijk. De vraag was alleen wanneer.

Sammy Baloji: Die verschillende recente samenwerkingen doen me nadenken over vragen rond de stad, haar ontstaan en haar bestaan. Ik ben me gaan interesseren in utopische steden van Claude Nicolas Ledoux en andere architecten uit de Westerse geschiedenis. Daar ontstond mijn interesse voor ‘La Cité du Fleuve’, een nieuwe uitbreiding van Kinshasa, een gated community voor de nieuwe Congolese middenklasse, op twee artificiële eilanden in de rivier. Tijdens de eerste ontmoeting met Filip hadden we het over dat nieuw stuk stad als uitgangspunt voor een gezamenlijk project. Uiteindelijk trokken we het concrete voorbeeld van ‘La Cité du Fleuve’ door naar de utopische stad als aanleiding om te werken rond de verschuiving van het stedelijke leven naar de periferie: haar ontwikkeling, haar toe-eigening en de sociale en politieke vragen eraan verbonden.
Filip De Boeck: Onze techniek is die van de stadsacupunctuur. We kiezen buurten uit die we belangrijk vinden: knooppunten waar het publieke leven tot stand komt. Die plekken fotograferen en beschrijven we. We proberen een verband te leggen tussen die plekken om te zien hoe ze zich onderscheiden en verbinden en hoe ze de stad maken. Ze tonen hoe ver de utopische stad verwijderd is van de dagelijkse realiteit.
Baloji: In die utopie ontstaat een droom, een reeks beelden, die vorm krijgt in de architectuur, maar meer nog op billboards in de straten en posters in de huizen. Die kwamen er door afspraken tussen Kabila en Chinese investeerders: vernieuwing van de infrastructuur in ruil voor mijncontracten. Die affiches tonen onbestaande droomhuizen, geïnspireerd door architectuur in de VS of in Dubai. Er is niemand die zo leeft in Congo.

Één van de video’s in de tentoonstelling is ‘The Tower – a concrete Utopia’. Daarin zien we een betonnen gebouw van 12 verdiepingen, bedacht en gerealiseerd door een dokter in Kinsjasa. Dat is een Congolees die wel in zijn utopie leeft.
Baloji: Dat verhaal van die dokter is zeer merkwaardig. Zonder architect, zonder plan, bouwt hij een piramidale structuur die vroeg of laat moet instorten. Dat is zijn antwoord op de stad zoals ze is.
De Boeck: De video toont een rondleiding door de eigenaar. Dan merk je de stedelijke ideologie die erachter ligt. Zo een heel concreet gebouw blijkt dan ook een projectie te zijn. Die architectuur is een herinterpretatie van de moderniteit. Dat is deel van de utopie: hoe men oude principes herdenkt en herformuleert om er iets anders van te maken. Het is een antwoord in de praktijk.

Dat brengt het heel dicht bij het spel met heden en verleden in eerder werk van Sammy: de manier waarop je oude en nieuwe beelden samenbrengt in collages. Dat is jouw verbeelding van het postkolonialisme.
Baloji: Het heeft altijd te maken met de manier waarop men zich na de onafhankelijkheid iets toe-eigent. Het gaat over discontinuïteit: hoe is het bedacht en hoe wordt het gebruikt? Van wie was het en van wie is het nu? In elk van die beelden zit een contradictie, een voortdurende spanning tussen verleden en heden.
De Boeck: Toen Marie-Françoise Plissart en ik werkten aan ons boek over Kinshasa, maakten we een verticale oefening. Kinshasa is een grote stad, maar er is geen stadsarchitectuur zoals wij ze kennen. Dat wil niet zeggen dat er geen stedelijkheid is: de stad speelt zich af in de hoofden van de mensen. De oefening daar was een verkenning van dat imaginaire stadsbeeld. De samenwerking met Sammy zit meer op een horizontaal niveau. Vertrekkend van de stadstopografie verbinden we verschillende plaatsen met elkaar. Het landschap zelf speelt daarbij een grote rol: enerzijds is er de heuvel, als prekoloniale ruimte waar dorpen werden gevestigd en voorouders vereerd. Die heuvels werden gekoloniseerd door de Europeanen. In de postkoloniale context is de heuvel een gat geworden. Er zijn de holtes van vaak anonieme graven die je overal in de stad vindt, er zijn de groeven en putten van de artisanale mijnen, maar ook de ravijnen die overal in de stad ontstaan door erosie en slechte afwatering, of de vele putten in de wegen en het asfalt. Wat is er gebeurd tussen die heuvel en dat gat, tussen pre- en postkolonie? Dat stedelijke weefsel interesseert: tussen het hoge en het lage, tussen heuvel en gat.
Baloji: Het gaat ook over de frictie tussen de traditie en de (post-)koloniale reconstructies. Het koloniale landrecht en het grondrecht van Mobutu, vormen een ontkenning van het collectieve karakter van de grond en herdefiniëren de notie van ‘eigendom’ volgens een zeer individualistische logica. Tegelijk bepaalde Mobutu dat de grond en de ondergrond toebehoren aan de staat. Je bent dus nooit zeker of een stukje land je eigendom is. Bezit wordt dan heel precair.
De Boeck: Het enige dat dan nog rest is een logica van bezetting, van al dan niet legale ‘occupatie’. Men installeert zich en zegt: dit is mijn vierkante meter, tot men wordt verjaagd door politie of militairen en men verhuist naar de plek ernaast. Het enige bezit dat dan nog rest is het eigen lichaam. Het lichaam als gebouw, als infrastructuur van de stad. Die onophoudelijke bewegingen van strategische en tactische bezetting hebben me, mee geïnspireerd door de Occupy beweging, verder doen nadenken over wat bezetten, als een politiek van aanwezigheid in de stad, eigenlijk betekent. In een stedelijke ruimte is men nooit de eerste. Er gaat altijd een geschiedenis aan vooraf. Hoe kan je een plek inpalmen als die al ettelijke keren voordien door anderen is geclaimd? Wat betekent samenleven in die context? Dat geldt overigens niet enkel voor de Congolese stad. Brussel heeft gelijkaardige samenlevingsproblemen.

Het gaat in beide gevallen over in- en exclusie: wie heeft recht op de stad en wie niet? Dat maakt van ‘Urban Now’ niet enkel een historisch project, maar ook een sociaal, politiek en zelfs cultureel project.
De Boeck: Precies, en ook een esthetisch project. Het gaat over een bijzonder complexe realiteit. Kinshasa alleen is groter dan België in termen van bevolking. Het is een immense urbane structuur. En ondanks alles wat kan mislopen is het stadsleven toch vrij vredig. Er is geen oorlog zoals in andere delen van Congo. Hoe kan dat zo blijven functioneren?
Baloji: Het blijft functioneren, maar de prijs die men daarvoor betaalt is hoog. Ik zie het eerder als het gevolg van een orde die er nooit is geweest. Het is een kwestie van overleven, van aanpassing en improvisatie.

Achille Mbembe verwijst naar Koolhaas die de Afrikaanse grootstad (Lagos in zijn geval) bekijkt als laboratorium voor wat ons te wachten staat in het Westen.
De Boeck: We zijn niet naar Congolese steden gaan kijken om iets te begrijpen over onze steden. Die vergelijking werkt niet. Dat is te simpel. Brussel en Kinshasa zijn natuurlijk twee urbane realiteiten, maar elk met zijn eigen specificiteit. Het gaat er niet om te leren van Kinshasa, maar wel om te zien hoe de dingen werken. Het is te simpel om naar Kinshasa te kijken en daaruit af te leiden hoe de toekomst er hier kan uitzien.

Maar spreken over de utopische stad is wel altijd spreken over de toekomst?
Baloji: Veel utopische projecten bestaan al langer. Die Congolese steden zijn Belgische utopieën uit het verleden.
De Boeck: Het is een Belgische utopie, maar ook een neoliberale: een herneming van de koloniale politiek van segregatie zoals in een exclusief voorstel als ‘La Cité du Fleuve’. Terwijl de grote modernistische utopieën, zoals die van Corbusier in de Indische stad Shandighar, inclusieve projecten waren. De nieuwe neoliberale stadsmodellen zijn subversieve utopieën die onrechtvaardigheid creëren. In deze tentoonstelling tonen we ook videobeelden en foto’s van Fungurume, een mijnsite in Katanga op driehonderd kilometer van Lubumbashi, Sammy’s geboortestad. Het is een landschap van een honderdtal heuvels, gekocht door een Amerikaanse mijnmaatschappij. De vijftienduizend mensen die er wonen moeten de site verlaten. Men is nu bezig heuvel na heuvel te ontruimen om met de koperontginning te starten. Men voorziet de constructie van een nieuwe stad in dat landschap. Dat gebruiken we als een soort contrapunt voor Kinsjasa: heel die dynamiek van grondrecht, van traditie versus moderniteit, en hoe de lokale bevolking zich vaker niet dan wel uit de slag trekt in dit neoliberaal spel.

De utopie is zeer present in werk van Renzo Martens of Vincent Meessen, kunstenaars waar Sammy eerder mee samenwerkte.
Baloji: We ontmoeten elkaar zeker op een gedeeld parcours. Mijn bijdrage voor het Belgisch paviljoen in Venetië, op uitnodiging van Vincent Meessen, is natuurlijk iets heel anders dan mijn samenwerking met Filip. Maar de vraag van de toekomst komt altijd terug. Waar gaan we naartoe? Daarin zitten zeker gedeelde interesses met andere actuele kunstenaars.
De Boeck: Voor mij is die samenwerking met de kunsten essentieel. Ik kan niet praten over de stad als antropoloog zonder de fotografie, zonder de visualisatie. Beide vormen elkaar. In de kunstwereld zie je steeds meer invloeden van de etnografie en de wereld van de etnografie gebruikt steeds meer artistieke strategieën. In die kruisbestuiving liggen nog heel veel mogelijkheden die we zeker nog verder willen exploreren.

Sammy Baloji en Filip De Boeck. ‘Urban Now: City Life in Congo’. Tot 14 augustus in Wiels, Van Volxemlaan 354, Brussel. Di-zo, 11-18u. www.wiels.org
‘Suturing the City. Living Together in Congo’s Urban Worlds’, het boek van Filip De Boeck en Sammy Baloji is een uitgave van Autograph ABP, London. 328 p., 40 euro. ISBN-13 978-1-899282-19-7
In het kader van Dissent! toont Sammy Baloji ‘Panorama Star of Congo’, een eerste film over het geologisch schandaal in Katanga, uit 1912. Maandag 23 mei om 20u in Cinema Galeries, Brussel.