chit-chat koen theys

pieter van bogaert

pieter@amarona.be

Vrolijkheid in de triestigheid

Koen Theys illustreert Joseph Kosuth

in <H>art, 2007

Voor zijn laatste video, ‘The Many Things Show’, gebruikt Koen Theys een onverknipte tekst van Joseph Kosuth. Zijn ‘Art after Philosophy’ uit 1969 werd één van de basisteksten van de conceptuele kunst. Theys onderwerpt hem aan een atypische vorm van ‘close reading’ en illustreert de tekst bijna letterlijk met beelden van het internet. Het resultaat is een relativerend commentaar dat op het eerste zicht haaks staat op het origineel, maar waaruit bij nader inzien toch veel respect blijkt. Een werk dat tegelijk bevestigt en ontkracht. Een kunstkritiek die zich – veertig jaar later – evengoed laat lezen als een mediakritiek. We ontmoetten de kunstenaar voor een gesprek.

Waarom heb je voor je video deze niet echt toegankelijke tekst gekozen?

Het is eigenlijk begonnen met de beelden. Ik verzamel al enkele jaren beelden van het internet waarin mensen poseren met een object in de hand. Dat is een fascinerend fenomeen dat verwijst naar een eeuwenoude traditie in de schilderkunst. Denk aan de portretten van Metsys, waarin iemand poseert met een muntstuk of ander object waarmee hij zijn identiteit wil verduidelijken. Al die internetbeelden samen vormen als het ware één familie. Ze staan voor één stijl alsof ze door één kunstenaar werden gemaakt. Tweeënhalf jaar geleden verwerkte ik ze in een video. Maar algauw werd duidelijk dat er zich altijd nieuwe beelden bleven aandienen. Dit werd een video zonder eind. Ik had een structuur nodig.

Terwijl ik het project liet rusten, raakte ik regelmatig in discussies verzeild over hedendaagse documentairekunst, voornamelijk in video. Ik verwees daarbij vaak naar de tekst van Kosuth omdat hij uitlegt waarom kunst zich op één of andere manier altijd moet verhouden tot kunst. Dat criterium ontbreekt in veel van die documentairekunst. Wat is uiteindelijk nog het verschil tussen een documentaire op tv en een documentaire in het museum? De taal is totaal hetzelfde en de makers positioneren zich op geen enkele manier ten opzichte van de kunst, maar enkel nog ten opzichte van hun onderwerp.

Die discussies en mijn onafgewerkt project kwamen uiteindelijk samen toen ik besliste om deze tekst te gebruiken als dragende structuur. Als Kosuth schrijft over die positionering ten opzichte van kunst heeft hij het immers ook over de readymade, waarvan mijn beelden een digitale variant zijn. Met zijn tekst als leidraad kon ik duidelijker beelden selecteren of laten vallen. Wat ik echt boeiend vind aan zijn tekst is dat hij zo open is en ook zo kan gebruikt worden. Hij is eigenlijk veel minder academisch dan men meestal zou denken. Dat heb ik willen onderlijnen door hem te laten inlezen door een professionele Amerikaanse reclamestem.

Het resultaat is heel dubbelzinnig. De strenge tekst van Kosuth die op een bijna wetenschappelijke manier een definitie zoekt voor de kunst en ingaat tegen het estheticisme enerzijds, en het zeer esthetiserende effect van jouw video anderzijds. Op die manier ontkracht je de tekst toch volledig?

Ja, wat dat betreft is dit waarschijnlijk het meest nihilistische werk dat ik ooit maakte. Het één (de video) ontkracht het ander (de tekst). De idee van Kosuth dat kunst autoreferentieel moet zijn, staat haaks op mijn beelden. Het zijn beelden die slechts voor de goede verstaander naar kunst refereren, behalve dan als het echt om kunstenaars gaat, maar dan nog… Picasso en Duchamp hebben blijkbaar ook meegedaan aan dat soort beeldvorming door – net als de amateurs – met hun objecten te pronken voor de camera en zo hun identiteit ermee te duiden.

Dezelfde dubbelzinnigheid vind je trouwens ook bij Kosuth. Ik vind de tekst wel interessant, maar niet het werk dat eruit voortkwam. Als hij zegt, “kunst is de definitie van kunst” en hij gaat een stoel exposeren, geflankeerd door een foto van die stoel en een definitie van het woord “stoel”… Tja, dat is de meest platte, letterlijke interpretatie van zijn eigen theorie. In die zin heb ik ook letterlijk zijn tekst geïllustreerd.

Het is eigenlijk wel een heel vrolijke video geworden. Een vrolijkheid die aansluit bij je vroeger werk.

Er zijn zeker parallellen met bijvoorbeeld de Wagnertapes uit de jaren tachtig, die ook vertrokken van beelden waar ik een structuur bij zocht. Pas na een jaar merkte ik dat dit project de Ring van Wagner moest worden.

De link met Wagner ligt volgens mij meer in de anekdotische manier waarmee je met de teksten omgaat. Als ik vrolijkheid zeg, denk ik echter meer aan je werken met de huisjes uit het begin van de jaren negentig die je eerst aan elkaar plakte met papier en lijm, later met Photoshop op de computer en nog later in sculpturen. Dat bedoel ik met ‘vrolijkheid’, de manier waarop je speelt en een andere betekenis geeft aan ‘het geluk van de Vlaming’ door het te esthetiseren.

Wat ik zo interessant vond aan die huisjes is die stijl die zo typisch lijkt voor Vlaanderen, maar toch geen stijl is. Al die verschillende droomhuisjes in al die verschillende stijlen – van Zwitserse chalet tot Vlaamse fermette of zelfs modernistische varianten – waarmee al die verschillende mensen hun eigen persoonlijkheid willen veruiterlijken, doet een soort vervlakking ontstaan. Hetzelfde zien we nu opnieuw met die familiefoto’s waarin zoveel verschillende mensen op dezelfde manier staan te poseren en toch – via het object dat ze vasthouden – hun eigen identiteit willen affirmeren. Een soort vrolijkheid in de triestigheid.

Precies. Een esthetisering die leidt tot een anesthetisering, in de woorden van Duchamp. Geen ont-esthetisering, maar meer een verdoving in dit geval. Op die manier slaat die vrolijkheid om in melancholie.

Tja, er zijn geen familiefoto’s met iemand die niet lacht. Dat maakt het vaak net zo triest.

Typisch voor je recente video’s is de vloeiende beweging. Hier in de vorm van de zoom en de overvloeier, elders in de vorm van de morphing of de travelling.

Het geeft het gevoel van een stroom in plaats van losse beelden waar je telkens apart op fixeert. Dat is eigenlijk begonnen in 1997, toen ik opnieuw met video begon te werken, toen computers het weer betaalbaar maakten om videowerk te produceren. In die periode dacht ik – via mijn sculpturen – vooral in stilstaande beelden, waardoor ik in die eerste ‘computervideo’s’ ook met stilstaande beelden ben blijven werken en die dan in beweging zette. Die vloeiende beweging geeft het iets ongrijpbaars, maar het versterkt bovendien dat melancholische gevoel. Het vluchtige van de dingen. Volgens mij is dat ook de manier waarop wij vandaag naar kunst kijken. In Vlaanderen en elders zien we bijvoorbeeld steeds minder collectietentoonstellingen. Dat heeft ermee te maken dat musea moeten draaien en dat de ruimtes, zoals een programmaschema op tv, voortdurend moeten opgevuld worden. Er moet telkens iets anders, iets nieuws komen. Volgens mij is dat een tendens die alleen maar gaat versnellen. Dat is de manier waarop wij naar objecten gaan kijken. Zoals op televisie, als op een lopende band.

Eigenlijk is het belang van de media, het (Rijn-)goud als metafoor voor tv uit je eerste Wagnertapes, nog steeds je belangrijkste onderwerp. De ‘many things’ van het internet in een ‘show’ als op tv.

Ik ga ervan uit dat musea of kunstmanifestaties in het algemeen televisie zijn geworden. Kijk naar de manier waarop musea moeten denken in kijkcijfers en rekening moeten houden met de actualiteit of met het educatieve. Die televisuering van de hedendaagse cultuur is zeer belangrijk in mijn werk.

Dus spreken over kunst en media kunnen niet los van elkaar.

Ja, zoals je geen video’s kan maken zonder naar schilderijen gekeken te hebben, zo kan je geen kunst maken zonder naar tv te kijken. Er is geen verschil meer tussen kunst en media. We zitten weer waar we begonnen zijn, bij documentaires die net zo goed (of beter zelfs) op tv kunnen getoond worden als in het museum.