OHNO COOPERATION – De Tragedie van het Applaus

pieter van bogaert

pieter@amarona.be

Hoe mooi lelijk kan zijn (en omgekeerd)

Over De Tragedie van het Applaus – Strombeek van OHNO COOPERATION

(voor bksm-cahier over de tentoonstellingscyclus ‘The Good, the Bad, the Ugly’ – 2010)

(prefer english? go here)

‘The Good, the Bad and the Ugly’, zo heet de tentoonstellingscyclus rond schoonheid van bkSM. Dat is, op zijn minst gezegd, een vreemde titel. Het woord schoonheid komt er geeneens in. Wel het tegendeel: het lelijke staat er naast het goede en het slechte. Wat moeten we daarvan denken? Hoe vullen we dat in? Enkele antwoorden worden geleverd door de OHNO COOPERATION met haar bijdrage voor die cyclus: ‘De Tragedie van het Applaus – Strombeek’.

GOOD

In de klassieke Europese filosofie was het lang een uitgemaakte zaak dat het goede en het ronde op hetzelfde neerkomen. Het welgevormde, het kringvormige, het in-zich-terugkerende vormde de basis van haar ontologie. Die opvatting van het goede lijkt terug te keren (eerste circulaire beweging) in deze tentoonstelling.

Het welgevormde is zeer belangrijk hier. Op de plek waar de vluchtlijnen, het eind- en het keerpunt van deze tentoonstelling, elkaar ontmoeten, hangt een foto van de Canadese fotograaf Jeff Wall. Op die foto staan twee jongelingen. Gladde lichamen in een perfecte foto op een bovendien goed gekozen plaats: op de muur van de ronde ruimte die (nog een circulaire beweging) deze tentoonstelling afsluit en weer doet herbeginnen.

De vormgeving van deze tentoonstelling is doordacht. OHNO COOPERATION bouwt haar eigen expositieruimte in de bestaande tentoonstellingszaal van het Cultureel Centrum. Een ruimte met een in- en een uitgang, die samen een circuit vormen (een circulaire beweging). Daarin verzamelen de curatoren enkele werken die elk op hun manier een facet verbeelden van de populaire muziek – symbool van de gepolijste kunsten, met haar terugkerende beat (circulaire beweging) en haar eeuwige jeugd. Het regeneratieve van de popmuziek, laat zich weerspiegelen in de twee generaties kunstenaars (Nicolas Field °1975 en Maarten Seghers °1982 enerzijds en Rombout Willems °1953 en Jan Lauwers °1957 aan het andere uiterste) en curatoren (dezelfde Seghers en Lauwers). Die ultieme circulaire beweging houdt dit werk eeuwig jong.

BAD

De beste plaat van Michael Jackson heet niet ‘Good’, maar wel ‘Bad’. Dat is geen toeval. Goed bestaat niet zonder slecht. Beide zijn tot elkaar veroordeeld. Die spanning is essentieel. Zo gaat dat in de popmuziek en zo ook in deze tentoonstelling, where Bad means Good.

De titel van deze tentoonstellingscyclus haalde bkSM overigens van een klassieke spaghettiwestern. Geen echte western, maar een valse. Geen goede dus, maar van bij aanvang een slechte. Een film die in zijn valsheid, in zijn slechtheid, de echte inhaalt. Alles is in de overtreffende trap. Het beeld is breder, de kleuren zijn straffer, de helden zijn harder en de muziek indringender. Ennio Morricone’s mondharmonica’s snijden door merg en been, zijn gitaren slepen de kijker mee door de meest schrijnende situaties.

Jan Lauwers en Maarten Seghers hebben ook een film: ‘The OHNO Cooperation Conversation On The O.H.N.O.P.O.P.I.C.O.N.O. Ontology’. Je kan hem bekijken op hun website. Hij oogt ook als een western en de acteurs dragen iets dat lijkt op spaghetti op het hoofd. En ook hier is alles (sl)echter dan in een echte western. De ene cowboy is te oud, de andere te jong. De eerste praat als een demente filosoof, de ander als een kakelend kuiken. En de gitaren, die klinken helemaal uitgeblust.

Jan Lauwers’ bijdrage voor deze tentoonstelling, ‘Last Guitar Monster’, balanceert tussen beide films in; tussen de slechte en de echte slechte western. Het zadel, de gitaar, de circulaire beweging (nog een), het kleine beschermde ventje: ze vatten de essentie van de film van Sergio Leone en die van de OHNO COOPERATION in een beeld. Versteende cinema.

UGLY

Deze tentoonstelling is niet alleen slecht. Hij blijkt ook nog eens lelijk bovendien. ‘De Tragedie van het Applaus – Strombeek’ geeft blijk van een zeer materialistische – en langs daar quasi anti-esthetische, want ei-zo-na desublimerende – benadering. Beelden, muziek, opvattingen, ideeën worden hier vakkundig uit elkaar gehaald. Ontrafeld, heet dat hier. Deconstructie, noemde men dat elders.

Luidsprekers zijn uit een iPod getrokken (Nicolas Field: ‘Think thrice’). Microfoons vormen een circuit met gitaarversterkers (Rombout Willems: ‘receive-send-receive’). Instabiele stekkers zorgen voor minimale storingen (Maarten Seghers: ‘Fontein (Laat-Pornografisch-Evenwicht)’). Een sculptuur ligt in de hoek (nog Seghers) – ze lijkt wel vergeten; als een sokkel voor een verdwenen werk. Feedback ontstaat van zodra bezoekers de ruimte betreden (opnieuw: Rombout Willems, maar ook: Jan Lauwers, Nicolas Field).

Die bezoeker, die leverancier van applaus, die Ugly Bitch, daar gaat het hier natuurlijk om. Dat is de factor die de kunstenaars niet kunnen controleren, het facet dat de curatoren onmogelijk kunnen programmeren. Het is de toeschouwer die hier beslist over goed en slecht. En over lelijk. Want het is de toeschouwer die zorgt voor de storingen in bewegingen en geluid – het geruis en gekraak dat we in een minder artistieke omgeving ronduit lelijk zouden noemen.

APPLAUS

Ik bezoek deze tentoonstelling heel gepast na een bezoek aan ‘This door is too small (for a bear)’, een totaal gestoorde voorstelling van de Needcompany – moederorganisatie van de OHNO COOPERATION. Mijn applaus is al geleverd: voor die slapstick als hoge kunst, die foute boel als tragische schoonheid. Gewillig laat ik me rondleiden door Maarten Seghers: daarnet nog op de scène van ‘This door…’ en nu in de galerij van ‘The Tragedy…’. Daarstraks nog acteur en nu curator én kunstenaar.

Dat laatste is trouwens totaal fout – slecht! BAD! – in de context van de beeldende kunst, waar een ongeschreven regel zegt dat een curator zichzelf nooit opvoert als kunstenaar. Maar wie let daar nog op? Ik niet, verblind door zijn kunst, en hij evenmin, verblind door mijn applaus. Samen lopen we hier rond als (slechte?) Oedipussen, als (valse?) vadermoordenaars of – in de woorden van een voormalig popidool – als (sexy?) motherfuckers, met uitgestoken ogen. Om maar te zeggen hoe wreed schoonheid kan zijn, zo dichtbij de dingen der mensen.