Springcamp

pieter van bogaert

pieter@amarona.be

Eerst als vergissing, dan als systeem

De vele werelden van Springcamp

voor Timelab, 2012

Kent u het verhaal van Candide? Het gaat over een doodbrave jongen, verjaagd door de liefde. Na een vurige kus aan de dochter van de baron in wiens hofhouding hij opgroeit, zit er voor de ongelukkige minnaar niets anders op dan de wijde wereld in te trekken, achtervolgd door de wreedheid van de oorlog, van de natuur, van de techniek, van de religie en van de filosofie. Het verhaal is van Voltaire, ook al beweerde die dat hij het niet zelf had geschreven.[1] Zijn afrekening met het achttiende-eeuwse optimisme is een terugkeer naar de alledaagse realiteit. Vandaar het besluit van de roman: “il faut cultiver notre jardin”.
Die tuin die we moeten onderhouden, dat is natuurlijk een metafoor voor de wereld. Het is een reactie – net als het hele boek trouwens – op de vele wereldentheorie van tijdgenoot Gottfried Wilhelm Leibniz. Van alle denkbare werelden, aldus de Duitse filosoof, heeft God de beste geschapen. Tweehonderdvijftig jaar later lijkt die theorie opnieuw uitgedaagd tijdens Springcamp. Twaalf kunstenaars verzamelen voor een tiendaagse residentie bij Timelab in Gent. De titel van de bijeenkomst leest als een afrekening met een heersend pessimisme: System Error – in times of crisis, artists take a stand. In tegenstelling tot de missie van Voltaire is de uitdaging hier niet om te bewijzen dat er slechts één mogelijke wereld is. De vraag voor deze kunstenaars is welke werelden er nog allemaal mogelijk zijn.

Om te begrijpen hoe dat in zijn werk gaat, stel ik voor te beginnen – zoals de jonge Candide – met een kleine tour d’horizon doorheen de vele werelden van Springcamp. De beste manier om dat te doen is een wandeling langs de eendagstentoonstelling die deze verzamelde kunstenaars realiseerden tijdens hun tiendaagse verblijf in Gent. Die tentoonstelling is ronduit indrukwekkend, zeker als je weet hoe kort de voorbereiding was en als je beseft hoeveel nieuw werk hier is ontstaan.
We beginnen op het braakliggend terrein dat we voor de gelegenheid – Candide oblige – omdopen tot de tuin van Timelab. Gosie Vervloessem installeerde er haar mobiele keuken. Alle stormen, overstromingen en aardbevingen waarmee de onschuldige Candide krijgt af te rekenen, maakt zij hier na. Zo wil ze begrijpen: als de geheimen van de tsunami, van tektonische platen, van wolken en vulkanen passen in haar keuken, zullen ze ook wel passen in haar hoofd. Haar devies? Failure is not an option, it’s a condition of man. Haar doel? Het openleggen en begrijpen van natuurlijk processen.
Wat verder sleutelt Marthe Van Dessel aan haar DJETTE: a device to amplify. Met een fiets, een versterker, een luidspreker en wat elektriciteit onderzoekt ze wat energie kan betekenen voor een lichaam en wat een lichaam kan betekenen voor de energie. Haar werk plaatst het individu in een groter geheel: zelf heeft ze dat twaalf jaar lang gedaan, door niet te werken onder haar eigen naam, maar wel onder de generische en dikwijls ook collectieve naam ‘bolwerk’. Hier werkt ze rond de beweging, de weerstand en de warmte die daaruit ontstaat en hoe burgerlijke ongehoorzaamheid vorm geeft aan de publieke ruimte. De fiets is daar een mooi voorbeeld van: het dient om te bewegen door de stad, maar het zet ook ideeën in beweging. Het zorgt ervoor dat mensen zich anders gaan kleden, maar zich ook anders gaan gedragen in de stad.
Nog verder in de tuin – die eigenlijk een parking is: voor auto’s, fietsen, ideeën,… – staat Karl Van Welden’s MARSlab: een plastic terrarium waarin hij in een live performance een zandstorm op de rode planeet evoceert. Het is deel van United Planets, de reeks artistieke interventies waaraan hij werkt sinds 2006. Een eerdere versie van dit langlopend project rond de menselijke aanwezigheid in het universum draaide rond Mercury waarin hij zich zowel liet inspireren door de eigenschappen van kwik (mercurium), als door de eigenschappen en mythes over de planeet. Voor Saturnus bouwde hij een panoptische installatie, geïnspireerd door de cirkels rond de planeet. Zijn werk rond Mars voor Springcamp draait rond de esthetiek van de overgang: het moment voor, tijdens en na de catastrofe.
Op de brandtrap naar het Timelabappartement maken Korinna Lindinger’s Fragile Structures haperende bewegingen. Als een sociologe plaatst ze haar werk in een maatschappij: aarzelend inspelend op de omgeving. Ook zij werkt rond beweging. Eerder legde ze routes vast doorheen het prostitutiekwartier (in Wenen). Ze maakte een werk waarin porseleinen bollen samen bewegen, als in een porseleinen maatschappij. Of ze onderzocht bewegingen van pluimpjes. De aarzelende structuren die ze maakt tijdens Springcamp tonen de kwetsbaarheid van systemen en relaties. Voor haar is elk systeem, elke omgeving, elke maatschappij, elke wereld individueel. Daardoor dreigt elke system error persoonlijk te worden. Het komt er nu op aan die error opnieuw deel te maken van het systeem.
Hier nemen we een binnenweg (de oorzaak van vele system errors) langs de brandtrap, via het appartement, naar de zolder. Daar wacht Dusica Drazic op een landschap van tapijten als kaarten, als percelen, als tektonische platen. Het is een onwerkelijk landschap van versleten en bruikbare tapijten. Sommige vond ze op straat, andere heeft ze geleend, en nog andere werden tweedehands gekocht. Dat bezorgt elk tapijt een verhaal: dat van de eigenaar, de maker, de ontwerper en nu ook: van de kunstenaar en de bezoeker (stel u voor dat u zelf zoiets vindt op zolder). Al die werelden samen vormen een landschap, vol plooien, heuvels, valkuilen en mogelijkheden: denk aan een kind dat het tapijt gebruikt als landschap voor speelgoedautootjes.
Van hier neem je de vaste trap weer naar beneden. Hou even halt bij de collectiekast. Daar staat een werk van Tom Kok en Britt Hatzius. Met een microscoop leiden ze je binnen in een microkosmos van gevonden voorwerpen. Meer gevonden voorwerpen toont Britt in de balzaal: een zak knopen en een boek over de financiële wereld, beide gekocht op de rommelmarkt. Op de knopen: de sporen van een wisselkoers, aangebracht met een laser door de kunstenares. In het boek: een vergeet-mij-nietje, vergeten door de vorige eigenares. Deze werken passen in een etnografische manier van werken, met een sterke interesse in wat gebeurt met processen op lange termijn. Neem de koptelefoon aan de muur, naast de verzamelde knopen, en luister hoe een volwassen moeder enkele begrippen uit de recente financiële crisis verklaart aan haar kinderen. Denk nu aan de manier waarop die kinderen op termijn de volgende crisis zullen verklaren aan hun kinderen.
Daarnaast werkt Tom Kok met de imperfecties die van een houten plaat een landschap maken. De puntjes waarmee hij ze aanduidt, zijn als plaatsen op een kaart. Het kleine figuurtje dat hij met een laser op de plaat printte, lijkt de schaal aan te geven van deze wereld. In een ander werk legt hij over kleine, vleeskleurige, ongeïdentificeerde voorwerpen een raster: alsof hij ze in kaart wil brengen, als een plaats. De verschillende werelden van Leibniz, dat vertaalt zich bij Tom Kok in verschillende epistemologieën. Zoals in die van de ingenieur en de bricoleur waarover Claude Lévi-Strauss schrijft in La pensée sauvage. Als de eerste denkt volgens een vooropgezet plan, volgt de tweede het verloop van de gebeurtenissen door dingen te integreren in zijn wereld. Denk aan een volwassene die zich in het spel laat leiden door een kind.
Laurence Payot laat zich tijdens Springcamp inspireren door Gentse straatkunstenaars en door ex voto’s uit de Sint-Jacobskerk. Ze combineert de codes van beide culturen voor een eigen gebarentaal. Die drukt ze af op stickers, die ze meegeeft aan de bezoekers om te verspreiden door de stad. Zo heeft ze eerder ook gewerkt: via een gemeenschap in een publieke ruimte. Zo worden haar beelden (deel van) performances: of het nu gaat om een draagtas (in Londen), een echt standbeeld van een straatkunstenaar die een echt standbeeld imiteert (in Liverpool) of om stickers met foto’s van handen die vreemde signalen uitzenden (in Gent).
Aan het andere eind van de balzaal installeerde Vlad Nanca een ander, groots, gebaar: een omgekeerde zegetribune. Het past perfect in het curriculum van deze kunstenaar. Als autodidact is hij een levende System Error die nooit zijn studies afmaakte. In plaats van zich te laten inspireren door de kunstschool, haalt hij zijn inspiratie uit de maatschappij waarin hij leeft en werkt.
Ga van hier verder naar het lab: het kloppend hart van al deze activiteit. Daar legt Thomas Laureyssens de laatste hand aan de Urban Defibrillator die hij straks zal installeren in het tramhokje voor Timelab, ter heractivering van de stedelijke ruimte. Dat is deel van Ludic empowerment / Playful tactics for the urban environment, het doctoraal onderzoek waaraan hij werkt voor de MAD (Media-Arts-Design) faculteit van de Hogeschool Limburg in Genk.
In het lab hangt ook het hart van Sara Vrugt: geprint op leer, en geplakt tussen gelaserd plexiglas. De sublieme binnenkant van het lichaam, dat niet meer te defibrilleren is, past in het werk van deze modeontwerpster die meer geïnteresseerd is in de publieke ruimte dan in de catwalk. Dat hart, daar begint ook het verhaal van Candide: in de liefde, de uit de hand gelopen passie, het sublieme.
De tentoonstelling eindigt in de kelder onder het lab, waar Hans Beckers een concert geeft met getunede eiersnijders. Dat past in de zoektocht van deze muzikant als kunstenaar, als ingenieur en als bricoleur, als volwassene en als kind, die zowel concerten geeft als installaties maakt met zelfgemaakte instrumenten. Daarvoor gebruikt hij – zoals vele andere kunstenaars hier verzameld – gevonden voorwerpen: zeefjes, papaverbollen, een vingerhoed en andere dingen met een interessante geluidskwaliteit. Elke eiersnijder in zijn installatie heeft een eigen geluid, een eigen toonaard, een eigen karakter. Met wat software en wat elektronica laat hij die particuliere eigenschappen klinken.

***

Iets anders. Kent u het verhaal van Bouvard & Pécuchet? Het gaat over twee doodbrave klerken die hun dagen slijten met het kopiëren van teksten. Flaubert schrijft het verhaal in de negentiende eeuw, lang voor de komst van de kopieermachine en de tekstverwerker. De twee figuren uit de titel ontmoeten elkaar toevallig op een zonnig bankje in Parijs en worden dikke vrienden. Als de ene een erfenis krijgt, legt de andere zijn spaarcenten bij om een boerderij te kopen. Ze verlaten hun bureau en de stad om – het plan van Candide – te gaan tuinieren. In plaats van teksten te kopiëren, brengen ze die teksten nu in de praktijk. Want alle kennis die ze nodig hebben, halen ze uit boeken: encyclopedieën, zoals die waar Voltaire honderd jaar eerder nog aan meewerkte. Met die kennis tuinieren en boeren ze niet alleen. Ze passen hun nieuw verworven wetenschap ook toe in de chemie, de geneeskunde, de astronomie, de archeologie, de geschiedenis, de literatuur, de politiek, de hygiëne, het magnetisme, de hekserij en uiteindelijk ook in de filosofie en de religie. Maar de vrienden blijven boven alles toch echte stadsmussen, bureauklerken, en alle experimenten die ze met de beste wil van de wereld aanvatten, mislukken. Elke waarheid uit de boeken draait telkens weer uit op een mislukking in de realiteit. Alsof elk systeem zijn vergissing in zich draagt.[2]
Die haperingen in het systeem, die System Error, dat was dus het thema van Springcamp. Maar hoe langer het kamp duurde, hoe meer dat thema naar de achtergrond verdween. In het foldertje bij de eindpresentatie wordt het helemaal niet meer vermeld. En hoe meer het thema verdween, des te meer het deel werd van de verschillende projecten – zo vanzelfsprekend, dat je het niet meer ziet. Of hoe een vergissing een regel en opnieuw een vergissing werd.
Het verblijf van de twaalf kunstenaars begint met een wandeling in de stad, zoals bij Bouvard & Pécuchet: dat is het moment waarop beide mannen elkaar leren kennen. Het is na die wandeling dat Sara een situatie (een verwend koppel bijvoorbeeld, dat verveeld champagne zit te sippen op een terras) verplaatst naar een andere context (een achtergrond bijvoorbeeld van een Turkse pitazaak). Een opzettelijke storing van het systeem. Of nog: het moment waarop Sara en Korinna ontdekken dat de uien uit de volkstuintjes dienen voor de verkoop aan de lokale supermarkt en niet voor eigen gebruik: hier is de storing (verrijking) al inherent aan het systeem (armoede). Het is op die wandeling dat Laurence de Gentse straatkunstenaars ontdekt: alledaagse storingen in het systeem. En ik vermoed dat het ook daar is dat Dusica haar eerste tapijten vindt tussen het zwerfvuil (storing) in de stad (systeem). Misschien liggen in dat stedelijk zwerfvuil ook de eerste kiemen voor de microscopische wandeling van Tom en Britt. De stad, haar systeem en al haar vergissingen, dat is uiteraard de natuurlijke biotoop voor een sociale fietsster als Marthe of voor een speelse onderzoeker als Thomas.
En toch wordt die stedelijke omgeving met al haar rijkdom en evidenties al snel ingeruild voor de microkosmos van Timelab met al haar beperkingen en verrassingen. Net als bij Bouvard & Pécuchet gaat het van de stad en haar wetmatigheden naar het platteland en haar mogelijkheden. Dat laat zich hier vertalen voor de keuze voor het braakland, dat we voor deze gelegenheid de tuin noemen, en voor het landschap. Karl plooit terug op de studie van de vulkanen op Mars, Gosie op die van de vulkaan in haar buik (veroorzaakt door een beproefd recept van Cola Light en Menthos). Dusica ontplooit haar tapijtenlandschap op zolder en Tom en Britt creëren hun eigen landschap onder de microscoop.
Maar het is nog niet genoeg. Er is meer nodig. Net als Bouvard & Pécuchet zoeken deze kunstenaars naar verandering. En die verandering, die komt hier als beweging. Het is de beweging van Marthe op de fiets. Het zijn de (on)natuurlijke bewegingen als processen bij Gosie. Het zit in de defibrillator van Thomas die de harten van de tramreizigers weer in beweging moet zetten. In de muziek van Hans natuurlijk, de storm van Karl, de aarzelende sculpturen van Korinna, de omgebouwde scanner van Tom en Britt, in het tapijt als kaart die de weg wijst om te reizen bij Dusica en in de afgeblokte race van Vlad.
En altijd is er – zoals bij Bouvard & Pécuchet – die roep van het boek, dat de bewegingen tracht vast te leggen. Het resultaat van dat vastleggen, dat noemen we een systeem. Het zit in de stickers die Laurence liet drukken om haar nieuwe gebarentaal te verspreiden. Het zit in de gebruiksaanwijzingen die Gosie laat printen om haar experimenten verder te verspreiden, als recepten voor een miniatuurwereld. Het zit in de Wikipediadefinities (voor het hart, de liefde en het sublieme) die Sara laat graveren in het plexiglas dat haar hart beschermt. Het zit in de compositie – ook al zit ze enkel in zijn hoofd – voor de eiersnijders van Hans. In de omkering van betekenis – een situationistische détournement en dus eigenlijk een antibeweging – bij Vlad. In de logaritmes die Britt gebruikt om beelden te vertalen in Google, maar ook om financiële systemen te begrijpen, om wisselkoersen om te zetten, in de taal die woorden moet doorgeven en in het boek dat dient om een vergeet-mij-nietje mee te drogen. Het zit in de planetaire handleidingen van Karl. In de tapijten als kaarten van Dusica. In het schema voor de elektrische stromen bij Marthe.
Als je – zoals Bouvard & Pécuchet – die recepten van Gosie thuis probeert, dan kan je er donder en bliksem op zeggen dat de bereiding van vele, zoniet alle, natuurfenomenen in de keuken zal mislukken. Als Gosie ze zelf uitvoert is dat trouwens ook zo. Waarom? Omdat geen recept rekening kan houden met elk afzonderlijk individu dat het zal uitvoeren. Of probeer die cartografie van tapijten te begrijpen bij Dusica, of dat schema van Marthe. De kans is groot dat je er iets totaal anders in ziet, uit haalt, mee doet. Deze kunstenaressen doen het zelf ook door hun tekeningen (van de tapijten, van het schema) te transponeren naar een maatschappelijk niveau (van een stad, van relaties). Korinna had gelijk als ze de fout in het systeem bij zichzelf zoekt. Het zijn de individuele gebruikers die het systeem maken en niet omgekeerd. Het is dankzij de fouten van de gebruikers dat het systeem leert en zich aanpast aan de realiteit.
Wat is er dan nog fout met die vrouwen uit de volkstuintjes die hun uien verkopen in plaats van ze zelf op te eten? Wat is er fout met Hans die een eiersnijder gebruikt om er muziek mee te maken in plaats van er eieren mee te snijden? Of met Gosie die een Snickersreep gebruikt om er de tektonische werking van de aardlagen mee te demonstreren in plaats van hem op te eten? Niets. Het is allemaal volstrekt legitiem. Elk object, elke handeling, elke situatie, elk systeem en elke fout krijgen telkens weer een nieuwe betekenis door het gebruik. Elk recept is er om uit te voeren; het betekent niets op zich. Je kan niets doen met een boek zonder er … iets mee te doen. Dat is de les van Bouvard & Pécuchet, wiens bijna religieus geloof in de kracht van wat geschreven staat gedoemd is te mislukken. Een goede lezer is een creatieve lezer. Dan pas verandert die religieuze houding in een filosofie. Dan wordt elke banale mislukking van Gosie een sublieme ervaring.
Die religieuze houding vind je niet enkel terug in de houding van lezers ten opzichte van boeken, maar ook in de houding van kunstenaars tegenover een technologie. Een voorbeeld? De laserprinter in Timelab. Dat is een religieus object – de Deus ex Machina – dat zijn stempel drukt op elk object dat deze ruimte verlaat. Het doet de defibrillator van Thomas lijken op de luidspreker en de versterker van Marthe, de knopen van Britt op het ventje van Tom, de plexiglazen platen van Sara op het leer dat ertussen zit. De laserprinter fungeert hier als de kopieermachine, de tekstverwerker die het werk van lieden als Bouvard & Pécuchet overbodig maakt. Die laserprinter, dat is een vergissing geworden systeem.

***

Nog iets. Kent u het verhaal van Bartleby? Herman Melville schreef het enkele jaren eerder dan Flaubert, en in een andere wereld: de nieuwe wereld, van Amerika. Het gaat ook over een kopiist, maar iets minder voluntaristisch. De zin waarmee de roman literaire geschiedenis maakt is: “I prefer not to”. Dat zei Bartleby telkens weer op een respectvolle en gearticuleerde manier tegen zijn baas, vooraleer hij zachtjes verdween.
Ik moet eraan denken als ik het werk zie van Vlad. Zijn afwijzing van het systeem, zijn omkering van de betekenis, zijn welgemikte vergissing is een beleefd “Liever niet”. Zijn werk is bovendien een kopie, even getrouw als het werk van Bartleby, ook al staat het op zijn kop. Het is een weigering die er geen meer is: een systeem.
We hadden het kunnen weten. Vlad had het al aangekondigd tijdens zijn introductie. In tegenstelling tot alle andere kunstenaars kwam hij naar hier zonder project. Tenzij dan het project waarmee elke Roemeen naar hier komt: het geld opstrijken en zachtjes verdwijnen. Hij had ons verwittigd: als er een kunstenaar ontbreekt de laatste dag, dan is het de Roemeen. We hebben er eens goed om gelachen. Maar die vergissing, dat systeem, laat ons achter als omgekeerde winnaars. Onze vergissing is zijn systeem.[3]

***

Zo vergaat het deze kunstenaars, deze explorateurs als Candide’s, deze experimenteurs als Bouvard & Pécuchet’s, deze refuseurs als Bartleby’s tijdens Springcamp in het gezegende jaar 2012. Al dat vallen en opstaan, al dat willen en weigeren, al dat proberen en mislukken: het heeft iets absurd, maar het is niet voor niets geweest. Niemand vat dat beter samen dan Samuel Beckett (in Worstward Ho, 1983): “Try again, Fail again, Fail better”.

[1] Zo creëerde hij zijn eigen vergissing: direct onder de titel, Candide of het optimisme, schreef hij: “Vertaald uit het Duits van Dr. Ralph, met de aantekeningen die in de jaszak van de doctor zijn gevonden toen hij stierf in Minden in het gezegende jaar 1759”. Het boek werd bij verschijnen onmiddellijk veroordeeld en Voltaire had dat zien aankomen.
[2] Zal ik er nog bij vermelden dat dit de laatste roman is van Flaubert? Hij werkte er zo lang aan dat hij stierf voor hij af was. Wat we vandaag lezen is de onafgewerkte roman. Ook hier werd de vergissing deel van het systeem.
[3] Moet ik er nog bij vertellen dat Bartleby een van de laatste verhalen is van Melville? Vandaag geprezen als het begin van het literaire modernisme, in zijn tijd onbegrepen. Dat gebrek aan begrip (en succes) deed Melville beslissen te stoppen met schrijven. Een jammerlijke vergissing van een onverbiddelijk systeem.