pieter van bogaert
pieter@amarona.be
«NON. J’AI CHANGÉ D’AVIS. J’AI ENVIE D’ALLER À HAMBOURG COMME DANS LA CHANSON D’ÉDITH PIAF.»
Mekhitar Garabedian
Voor Albert Baronian, 2019
Één van ons
Ze vertelt. Dat hij een deel van zijn collectie heeft geschonken aan Huis van Alijn, het museum van het dagelijkse leven in Gent. Dat enkele werken na zijn tentoonstelling in SMAK – het museum voor actuele kunst in Gent – werden opgenomen in de collectie. Om maar te zeggen dat hij helemaal ingeburgerd is in zijn stad, waar hij ook een nieuwe generatie kunstenaars opleidt aan de Academie voor Schone Kunsten. Dat hij daar ook onderzoeker is. Postdoctoraal. Dat ze fier mag zijn op wat hij heeft bereikt.
Ze vertelt. Hoe trots ze was met zijn boek. Al die woorden. Al die voetnoten. Al die ideeën. Over de terugkeer van het verleden. Over het belang om een kunstwerk niet te verstaan. Over kunst als het onuitdrukken van het uitdrukbare (“to unexpress the expressable” in de woorden van Anthony Huberman, en in zijn taal, want het boek is in het Engels) (en eigenlijk: “inexprimer l’exprimable”, want het oorspronkelijke citaat komt natuurlijk van Roland Barthes).
Ze vertelt. Hij is daarmee opgegroeid, met al die talen, van kleins af aan. Het zijn de talen van de familie: Nederlands, Frans, Engels, Arabisch, Armeens. Daar komen al die woorden vandaan. Al die begrippen en onbegrippen. Al die beelden als onuitgedrukte uitdrukkingen. Het begint met het spreken in de taal van een ander en eindigt met het spreken in de woorden van een ander. Geleende identiteit noemt hij dat.
Ze vindt het allemaal normaal. De hele wereld kwam bij hen thuis. Allemaal familie. Één keer trokken ze samen naar Beiroet om haar herinneringen te fotograferen. Maar Hamburg, “comme dans la chanson d’Edith Piaf”? Dat herinnert ze zich niet. Dat is dan toch maar een beeld.
En toch blijven er dingen die ze niet begrijpt. Waarom hij altijd weer bij haar terugkeert voor zijn werk. Misschien is zijn atelier te dichtbij. Misschien is dat toch niet zo gezond. Waarom trekt hij de wereld niet in? Zoals alle grote kunstenaars?
Wat is er zo bijzonder aan het fotograferen van de keukentafel? Van de salontafel? Of van de vaat, godbetert! Waar zit het onuitgedrukte in die beelden?
Ze weet het wel. Hij heeft het al zo dikwijls uitgelegd. Het gaat over het onalledaagse in het alledaagse. Het vreemde. Wat je blijft achtervolgen. Hij haalt er Franse filosofen bij. Derrida, die de stap zet van ontologie (zijnsleer) naar hantologie (van ‘hanter’: wat je niet met rust laat, als een spook). Ze kent het ondertussen wel. Die kleine handelingen die deel zijn van haar lichaam, van een familie die ze zelfs nooit heeft gekend. Die herinneringen die de hare werden. ‘Post-memory’ heet dat in de filosofie.
Ze wil het allemaal wel begrijpen. En ze doet dat ook. Maar soms had ze gewild dat hij, zoals elke jongeman, doet wat jongemannen doen. Samen de garage in. De straat op. Hij deed het ooit met zijn band, genoemd naar die Amerikaanse skatester: Steamer en nog iets. Er zijn kunstenaars die daar een carrière op bouwen, op skaten. Het buitengewone tonen in het alledaagse. Maar wat er zo buitengewoon is aan die afwas?
Ze neemt het graag zoals het is. Heel gewoon. Hij is één van ons, zegt ze dan.