bas-jan-ader-fall1

pieter van bogaert

pieter@amarona.be

Vallen en opstaan (en vallen en opstaan)

Bas Jan Ader, Fall 1, Los Angeles, 1970


voor HART, 2021

Aan het begin van zijn korte carrière verheft Bas Jan Ader (°1942 – verdwenen op zee in 1975) de val tot kunst. Het is moeilijk te begrijpen. Het is veel te simpel. Maar tussen 1970 en 1972 maakt hij niet minder dan veertien werken rond de val. Dat is ongeveer de helft van zijn totale productie in die periode. Verschillende performances (er waren ook installaties en foto’s of een combinatie van die disciplines) werden vastgelegd op film. Die films vind je vandaag nog makkelijk op plekken als Ubuweb.

In de eerste van die films, Fall 1, Los Angeles, zit Bas Jan Ader op het dak van zijn huis in Los Angeles, de stad waar hij studeert, woont en werkt sinds 1963. De film duurt amper twintig seconden. In die korte tijd zien we Ader eerst op een stoel op de nok van het dak. We zien hem lichtjes vooroverbuigen. We zien hem zijn evenwicht verliezen. We zien hem vallen. We zien hem landen op het kleinere en plattere dakje van de veranda, een meter of twee lager. We zien hem nog wat tuimelen om uiteindelijk te verdwijnen achter de struiken voor zijn huis terwijl zijn stoel landt op het dakje boven de voordeur en zijn schoen de lucht in gaat. Dan is het gedaan.

“I do not make sculptures, body art, or body works. When I fell off the roof of my house, or into a canal, it was because gravity made itself master over me.”

Bas Jan Ader in gesprek met Willoughby Sharp, Avalanche, n° 2 (Winter 1971)

Het is absurd. Het is komisch en tragisch tegelijk. Het is onverklaarbaar.

Het tipje van de sluier dat hij oplicht in een van zijn schaarse interviews, helpt ons niet echt veel vooruit. Overmeesterd door de zwaartekracht. Dat zal wel, maar toch niet zonder zijn hulp. Het is Ader die beslist zich te installeren in een stoel op de nok van het dak. In het filmpje is duidelijk te zien hoe hij het lot een handje toesteekt door voorover te buigen. En op het dakje van de veranda, iets platter dan het dak van het huis, zie je hem ook niet zonder moeite verder rollen om toch nog op de grond te belanden. Dat, en de matras achter de struiken die zijn val moet breken, zijn enkele antwoorden op de hoe-vraag.

Elders geeft Ader een mogelijk antwoord op de waarom-vraag: “I have always been fascinated by the tragic. That is also contained in the act of falling; the fall is failure.” Als de hoe-vraag stilstaat bij de wil, gaat de waarom-vraag over de filosofie van het falen. Elke val van Ader is het gevolg van een keuze, van de individuele wil, maar zonder noodzakelijk het gewenste resultaat te leveren. In elke val zit ook een groot stuk overgave: dit is mijn lichaam.

Er is veel geschreven over de wil in het werk van Bas Jan Ader. Als zoon van Nederlandse predikanten zoekt men wel eens de verklaring in de calvinistische leer: de zwaartekracht als uiting van Gods wil. Ader geeft de aanzet (of: het zetje) voor de val, maar wordt daarin wel gesteund door de gratie Gods. Na het geloof en Calvijn komt de filosofie en Camus, wiens leer – in contrast met het existentialisme van Sartre ook wel eens absurdisme genoemd – zich concentreert op de keuzes van het individu in het onverklaarbare leven. Tegen de vlucht uit het leven in religie of zelfmoord kiest Camus in Le mythe de Sisyphe voor de aanvaarding van het leven in alles wat we doen. Ook al is dat doen, die arbeid, even absurd als die van Sisyphus, veroordeeld om altijd opnieuw dezelfde steen de helling op te duwen.

Die herhaling in de arbeid van Sisyphus is ook het antwoord dat Ader blijft geven: het antwoord op zijn werk zit vervat in zijn werk. Het zit in het absurde van de herhaling. Die eerste val, van zijn dak in Los Angeles, herhaalt zich verschillende keren. In Fall II, Amsterdam (1970) tuimelt Ader op de fiets met een bos bloemen in de hand de Amsterdamse Reguliersgracht in. In Broken Fall (Geometric) (1971) valt hij als hij zich evenwijdig wil opstellen met de schuine zijde van een schraag. In Broken Fall (Organic) (1971) hangt hij aan een tak van een boom in het Amsterdamse bos boven het grachtje waar hij uiteindelijk in zal belanden. In Nightfall (1971) valt hij niet zelf, maar wel de zware steen op zijn schouders, op beide peertjes die naast hem de ruimte belichten.

Die herhaling zien we niet enkel in zijn valstudies, maar net zo goed in andere werken in zijn korte carrière en zelfs daarvoor. Het verhaal gaat dat hij als student aan de Rietveldacademie een jaar lang tekende op hetzelfde blad papier. Elke keer opnieuw gomde hij zijn tekening uit om plaats te maken voor de volgende, tot er van zijn blad nog amper wat overbleef. Sisyphus op de academie. Van I’m Too Sad to Tell You (1970) bestaan verschillende versies op foto en film. En ook zijn laatste werk, In Search of the Miraculous, komt in twee delen waarvan het eerste op zich al twee verschillende versies kent (één met veertien en een andere met achttien foto’s) en de derde versie werd gepland, maar nooit werd gemaakt. Herhalen als verdwijnen (met het blad op de Rietveld en de kunstenaar in zijn werk) en als proberen (zoals bij Beckett: “Try again. Fail again. Fail Better”). Zo is het werk van Bas Jan Ader.

“You’re walking. 
And you don’t always realize it, but you’re always falling. 
With each step you fall forward slightly. 
And then catch yourself from falling. 
Over and over, you’re falling. 
And then catching yourself from falling. 
And this is how you can be walking and falling at the same time.”

Laurie Anderson, Walking and Falling, 1982

Vallen doen we allemaal van zodra we het bed verlaten. We geven ons over aan de zwaartekracht, maar niet ongecontroleerd. Nooit zonder een klein beetje te helpen. De wil is deel van de overgave. Wandelen is zoiets: gecontroleerd vallen. In elke stap voorkomt de wandelaar de val, zoals in het liedje van Laurie Anderson. Wandelen is risico’s nemen zonder definitieve beslissingen.

Aan het eind van A Field Guide to Getting Lost, in een stuk over Yves Klein, schrijft Rebecca Solnit – zelf een doorgewinterd wandelaar – over het verschil tussen wandelen en lopen. Als wandelen gecontroleerd vallen is, dan is lopen deeltijds leviteren. Als de wandelaar altijd met één voet op de grond blijft, dan springt de loper van het ene been op het andere, waarbij die een groot deel van de tijd zweeft tussen de ene en de andere sprong. Als de wandelaar zich overgeeft aan de zwaartekracht, is de loper degene die de zwaartekracht overwint. Voor even. En nog een keer. Maar al die keren samen betekenen voor een beetje loper van de langere afstand al gauw een hele tijd.

Iets gelijkaardigs ziet Solnit bij Yves Klein in zijn legendarische Saut dans le vide (uit 1960, tien jaar voor Aders Fall 1). Klein valt niet uit het raam. Hij springt. Hij lanceert zich in de lucht met de uitgesproken ambitie de zwaartekracht te overwinnen. Klein was geen loper (ook geen wandelaar trouwens) maar had wel een zwarte gordel in het judo. En daar draait alles om in het judo: om het overwinnen van de val. Judo is de kunst van het vallen.

Er is nog een verschil tussen Kleins sprong in de leegte en Aders val van het dak. De eerste kennen we enkel van foto’s, niet van films zoals bij Ader. En dan spreken we in het bijzonder van die ene iconische foto die ook een getrukeerde foto is. In het bovenste gedeelte van het beeld zien we Klein de lucht in springen. Het onderste deel van de foto is erbij gemonteerd en toont een fietser die argeloos passeert in de straat onder Klein. Het lijkt wel een omkering van Bruegels Val van Icarus. Terwijl Icarus ergens in een hoekje van het schilderij, als een voetnoot, de zee in valt, ploegt de boer op de voorgrond gewoon voort. Bij Klein is het omgekeerd en staat zijn overmoedige sprong op de voorgrond, terwijl de fietser in de straat voortfietst als een voetnoot in het beeld. Weg gemonteerd uit de foto zijn de vrienden van Klein die klaar staan met het zeil om hem op te vangen.

“i been searchin
a a searchin
oh yeah
searchin every inch away
yeah yeaah”

The Coasters, Searchin’, 1957

Wandelen is niet lopen. Vallen is niet leviteren. Bas Jan Ader was een wandelaar, geen loper. Hij geeft zich over aan de gecontroleerde val. Wandelen is wat hij doet in het eerste deel van zijn laatste werk: In Search of the Miraculous. In elk van de (veertien of achttien) foto’s in In Search of the Miraculous – One Night in Los Angeles (1973) zien we Ader in de nacht, wandelend van de heuvels naar de kust. Het schaarse licht in de foto’s komt van de straatverlichting, van de stad in de verte en van de grote zaklamp in zijn hand. Onderaan de foto’s staat telkens een regel uit Searchin’, het liedje van The Coasters. In elke foto, gemaakt door zijn vrouw Mary Sue Ader Andersen, zien we Ader op de rug, met zijn gezicht naar het landschap, zoals in een schilderij van Caspar David Friedrich.

In search of the Miraculous is een door en door romantisch werk over het onvindbare. Het is rond die tijd dat Ader zich gaat interesseren in dubbele identiteiten en geheime levens. Die absurde zoektocht naar het miraculeuze onvindbare is – opnieuw – een zoektocht naar het zelf. En het is ook zo dat we die eerste val en alle vallen die erop volgen mogen interpreteren: als een zoektocht naar het zelf in een leven getekend door het absurde. Tussen dat vroege(re) en dit late(re) werk zit een lijn van uitdagen, een strijd tussen de wil (van het zelf) en het lot (van dat absurde leven).

“Greetings from Beautiful Ader Falls”

(idee voor een postkaart in een logboek van Bas Jan Ader)

Voor het tweede luik van In Search of the Miraculous vertrekt Ader op 9 juli 1975 vanuit Cape Cod, aan de Amerikaanse Oostkust, naar de andere kant van de Atlantische Oceaan. De aankomst in Engeland is voorzien binnen zestig à negentig dagen. Op 18 april 1976 vinden Spaanse vissers voor de Ierse kust zijn bootje – het kleinste bootje dat ooit die oversteek maakte. Van Ader rest sindsdien geen spoor.

Meer dan ooit toont Ader zich als een romantisch avonturier. Meer dan ooit werd zijn werk er een van aan- en afwezigheid. Na zijn verdwijning draait de geruchtenmolen op volle toeren: het was zelfmoord, hij verbergt zichzelf, hij begon een nieuw leven.

De ware toedracht zullen we nooit kennen. Bas Jan Ader geeft geen verklaringen, buiten die enkele hints in interviews en de vele herhalingen in zijn werk. En misschien is dat wel de manier waarop we dit compacte oeuvre moeten lezen: als één langgerekte hint van herhalingen. Als een gevecht tussen de persoonlijke keuze en het lot. Als een herhaling van verdwijningen. Want dat is wat Ader doet in elk werk: verdwijnen. Hij verdwijnt achter de struiken in Fall 1; in een gracht in Fall II, in Broken Fall (Geometric) én in Broken Fall (Organic); in het duister in Nightfall en in In Search of the Miraculous (One Night in Los Angeles). Om uiteindelijk te verdwijnen in het grote niets van de Atlantische Oceaan in het tweede luik van In Search of the Miraculous.

En wat als dat derde geplande luik van In Search of the Miraculous er toch nog is gekomen? Wat als hij zijn oversteek toch overleefde? Dan zou hij vandaag, vijfenveertig jaar later, achtenzeventig zijn. Al die tijd zou hij zich terugtrekken in zijn dubbele identiteit, in zijn geheime leven. Als een toeschouwer zou hij kijken naar wat gebeurt met zijn werk als hijzelf is verdwenen. Hoe het lot het overneemt van de wil en de dingen vanzelf in en uit elkaar vallen.

Alsof de tijd toen, in 1975, nog niet rijp was voor zijn werk neemt hij een time out. In 1985 volgt de eerste solotentoonstelling in afwezigheid van de kunstenaar. In 1988 krijgt hij een eerste tentoonstelling in het Stedelijk in Amsterdam. In 1991 is zijn werk opnieuw te zien in de VS. Bas Jan Ader blijft sindsdien een inspiratie voor curatoren, critici en kunstenaars in tentoonstellingen, publicaties en merkwaardig genoeg ook in nieuwe versies – herhalingen – van zijn werk van nieuwe kunstenaars. Vooral dat laatste spreekt tot de verbeelding. Bas Jan Ader blijft doorleven in het werk van anderen die blijven vallen, huilen, wandelen, zeilen en zoeken, net als toen. Zij zijn het die Bas Jan Ader verheffen van een voetnoot tot een volwaardig hoofdstuk in de kunstgeschiedenis. Zij belichamen die dubbele identiteit, dat geheime leven, waarin Bas Jan Ader de wil van het zelf blijft uitspelen tegen het absurde van het lot.

Fort Beau, Mei 2021