pieter van bogaert
pieter@amarona.be
Alles wat je altijd al wou weten over koken en software, maar nooit durfde te vragen
In gesprek met Femke Snelting
voor enSuite, 2010
Waar start de verbeelding (en waar gaat ze heen)? De basisvraag (of vragen) voor enSuite, is ook die voor dit gesprek. Met Riek Sijbring en Renee Turner vormt Femke Snelting sinds 1996 De Geuzen, het kunstenaarscollectief voor multivisuele research. Vanuit die artistieke praktijk weet ze wel een en ander over de imaginaire praktijk. Sinds 2004 werkt ze ook voor Constant, de Brusselse vereniging voor kunst en media. Die crossoverpraktijk leerde haar een en ander over gender, technologie en software. In 2007 stichtte ze met andere constant-leden Open Source Publishing (OSP), een grafisch bureau dat uitsluitend werk met open source software. Die vormgevingspraktijk confronteerde haar met de mogelijkheden en beperkingen van het handboek.
Al die verschillende ervaringen komen regelmatig samen, zoals in ‘Encoderen en decoderen’, haar bijdrage voor de VJX-reader. Die reader en VJ12, de laatste editie van het festival Verbindingen/Jonctions waarin speciale aandacht werd besteed aan het gebruik van handboeken, waren de directe aanleiding voor dit gesprek over haar fascinatie en irritatie voor educatie. Een omweg via het kookboek leidt naar het gebruik van handboeken voor software: twee parallelle werelden, waarin vragen over gender, technologie, rolpatronen, traditie en vernieuwing een rol spelen. De vele voorbeelden, herinneringen en rationele en irrationele associaties die opdoken in de loop van het gesprek, leidden uiteindelijk tot een geheel eigen abécédaire op maat: een nog open dialoog met teksten en ideeën uit een vrij recent verleden.
Pieter Van Bogaert: Ik zocht je op om te praten over handboeken en werd geconfronteerd met je indrukwekkende collectie kookboeken. Waar komt die fascinatie voor het kookboek vandaan?
Femke Snelting: Er komen heel veel dingen bij elkaar die ik interessant, maar ook lastig vind. Kookboeken helpen me om na te denken. Ik denk dat het te maken heeft met een fascinatie voor educatie. In mijn geval ging dat via onderwijsprogramma’s. In Rotterdam werkte ik een tijd aan curricula voor het Piet Zwart Instituut. Dan kom je vanzelf op de vraag: Hoe leer je iets aan via taal? Wat zijn criteria? Hoe formuleer je die zonder dat je van te voren weet wie er straks voor je staat, wie die imaginaire student is, in welke situatie. Zeker in het kunstonderwijs is dat een filosofische vraag. In Nederland werkten kunstscholen tot eind jaren negentig zonder al te veel criteria. Er waren wel sterke ideeën over onderwijs, maar er was weinig structuur. Een informele variant op het Duitse model: de meester kwam naar de klas en oreerde wat belangrijke dingen; studenten reageerden daarop, kwamen terug met werk en werden daarop afgerekend. Buiten die intieme situatie tussen docent en student was er niet veel te vinden over wat ‘goed’ of ‘slecht’ werk zou zijn. Heel anders dan in de Angelsaksische traditie, waar overdreven veel aandacht is voor lesomschrijvingen, criteria, doelen, eindtermen,…
Ik realiseerde me dat op een school zonder curriculum simpelweg ongeschreven wetten gelden. Het betekent dat iedereen die andere dingen wil leren of aanleren dan wat ‘normaal’ lijkt, in de problemen komt. Het is de les van Jo Freeman’s Tiranny of Structurelesness, een feministische kritiek op ogenschijnlijk ‘vrije’ structuren. Mensen die dominante kennis hebben of willen hebben, hoeven zich nooit af te vragen wat goed is of wat niet. Ze voldoen automatisch aan de regels, zonder zichzelf in vraag te hoeven stellen. Dat zette me aan het denken over het leerboek: Wat beperkt het, en wat maakt het mogelijk?
Een tweede reden is dat ik hou van koken. Ik kan het niet zo heel goed, maar doe het met veel plezier. Dan is het gewoon handig om veel kookboeken te hebben. Toen ik een paar jaar geleden begon te programmeren – ook dat kan ik niet zo goed, maar doe ik met plezier – merkte ik dat die handboeken me met dezelfde vraag confronteerden. Enerzijds creëren ze de mogelijkheid om op je eigen tempo te leren, maar anderzijds word je altijd geconfronteerd met een wijzende vinger die je tussen de regels vertelt wat je moet doen. Het valt op dat in computerhandboeken het vocabulaire van het kookboek – het recept, het menu – heel dikwijls terugkomt. De gemakkelijke tegenstelling tussen koken als iets warms, iets gezelligs in contrast met de harde wereld van het programmeren, irriteerde me. Dat was een reden om scherper te gaan kijken naar wat die metafoor eigenlijk inhoudt.
Maar wat ik bovenal mooi vind aan kookboeken is dat ze zich de onmogelijke taak stellen om ambiguïteit uit te sluiten. Het doel is kennis over te brengen, maar het blijft gissen wie straks die instructie in handen heeft. Het gaat over een mix van ervaring, van wat je hoort te weten, wat met name vrouwen geacht worden te hebben meegekregen van huis, wat het betekent een domestic goddess te zijn, een goed huishouden te runnen, de juiste man te vinden, goed voor je kinderen te zorgen,… Al die verschillende aannames en patronen zitten ingebakken in recepten, daar worstel je mee als kookboekschrijver. In hoeverre kan ik ervan uitgaan wat iemand weet en wat niet? Hoe groot is de keuken van mijn lezer of lezeres? Hoe groot zijn de pannen? Wat betekent “een pakje boter”? Heel veel clichés over het huiselijk leven, worden bevestigd – of juist doorbroken – in de taal van het kookboek en het recept. Dan zit je op het snijpunt tussen routine, aanname en wat je nog niet weet. Dat vind ik ook sterk terug in Luce Giard’s bijdrage over koken in L’invention du quotidien.
Zij zet zich af tegen de traditie, maar tegelijkertijd voel je als lezer ook een zekere aantrekking van haar kant. Ze gaat door een heel moeilijk proces. Een haat-liefde verhouding die ze moet overwinnen.
Dat is ontroerend aan haar tekst: de manier waarop ze beschrijft hoe ze lange tijd probeert zo ver mogelijk uit de buurt van de keuken te blijven. Maar op het moment dat ze er dan eindelijk instapt, schrikt ze van haar eigen plezier en de kennis die ze heeft meegenomen van thuis. Het is zeer moeilijk voor haar om duidelijk te zijn over haar fascinatie voor de thuiskeuken. Dat is eigenlijk wel mooi. Zo makkelijk en helder zijn de dingen immers nooit.
Het is eigen aan koken en eten: het zijn handelingen die men dagelijks uitvoert. In die zin is die link met software niet te ver gezocht. De computer is vandaag even alledaags als voeding. Maar ook hier merk je dat de meeste gebruikers zo ver mogelijk uit de buurt van het handboek blijven. Een computer leer je kennen in zijn gebruik – zoals woorden voor de taalfilosofen. Koken leer je al doende. Maar niet bij jou.
Van handboeken leer je op verschillende niveaus. Je leert letterlijk hoe je een programma of een programmeertaal moet gebruiken. Dat is het minst intrigerende aspect, want dat leer je in de meeste gevallen inderdaad beter door het gewoon maar te proberen, of door iemand naast je te hebben – de kunst van het afkijken. Ik denk dat het met koken ook zo is. Maar wat je van handboeken heel goed leert is iets van de cultuur van software en van programmeren. Hoe mensen eigenlijk denken over die praktijk. Hoe ze zichzelf daarin plaatsen. Voor wie ze programmeren. Op welke manier, op welke toon, met welke grappen, met welke voorbeeldmateriaal ze dat doen. In die zin zijn handboeken en kookboeken vergelijkbaar. Ik weet niet of je dat een antropologische belangstelling moet noemen, maar dat meta-niveau van zelfpositionering maakt ze voor mij de moeite van het lezen waard. Je merkt dat heel goed bij Donald Knuth, één van de helden van de computerwetenschappen: zijn handboeken brengen een hele wereld mee; wat van belang is en wat niet, wat humor is en wat niet, hoe je daarover moet praten of niet. Er komt een hele opvoeding mee.
De parallellen zijn er dus wel, maar tegelijkertijd zijn er ook grote verschillen. Koken blijft een archaïsch, traditioneel gegeven dat veel met vrouwen en huiselijkheid te maken heeft. Terwijl software heel modern is en hedendaags; het wordt meer geassocieerd met vrijheid dan met huiselijkheid – het is een mannenwereld.
Er zijn natuurlijk verschillende soorten handboeken en verschillende soorten kookboeken. Ik las net een biografie over Ferran Adrià. Dat gaat over de successen van een viersterrenchef en niet over de afwas en vanzelfsprekend niet over huiselijkheid.
Het gaat over wetenschap.
Het gaat over uithuizig koken, per definitie. Ferran Adrià gaat ver om de abstractie van de maaltijd te vervolmaken, maar ik vind zijn receptuur maar matig om te lezen. De meeste chef-kookboeken, vaak geschreven door professionele mannen, zijn matter-of-fact van toon in vergelijking met de betuttelende schoolmeesteres Delia Smith of het onhandig enthousiasme van Julia Child. Smith en Child schrijven met de thuiskok in gedachten en dus moeten ze iets verzinnen om de kloof tussen amateur en kenner te overbruggen. Ze hebben nagedacht over het verschil tussen de positie van de schrijver/schrijfster en de lezer(es). De chef-kok schrijft veelal voor gelijkgestemden. Natuurlijk lenen die twee genres van elkaar, maar het gekke is dat ze beide nauwelijks of nooit spreken over de afwas. Ik vind dat wel terug bij Luce Giard, die meer de nadruk legt op de routine en de verveling van het koken – elke dag weer en telkens opnieuw proberen rekening te houden met wie in je gezin niet van bloemkool houdt en dat je ze gisteren ook al spruitjes te eten hebt gegeven en dat je toch met je beperkt budget het einde van de maand moet halen.
How to think as a computer scientist is een goed voorbeeld van de manier waarop ‘huishouden’ een plek krijgt in een handboek voor toekomstige programmeurs. Het is een collectie recepten en oefeningen om als computerwetenschapper te leren denken. Grappig genoeg kregen latere versies van het boek veel minder heroïsche titels. Maar die relatie met het huishoudhandboek – een ander genre dat me fascineert – en met de vraag How to be a domestic Goddess, die is er natuurlijk wel. Ik weet niet of het een ander soort taal is, maar er is wel een ander idee over leren … of er iets mis mag gaan of niet … Elk hoofdstuk in How to think as a computer scientist sluit af met een hoofdstuk ‘efficiënt problemen oplossen’, maar in vergelijking met huishoudhandboeken is er weinig plek voor als er écht iets mis gaat. Huishoudhandboeken gaan over wat te doen met een erfenis, kinderen die ziek kunnen worden, over onverwachte bezoekers, logees die te lang blijven, dat soort complexe praktische én sociale situaties.
Gaat How to think as a computer scientist dan over het equivalent van de afwas bij het koken? Of is dat nog iets anders? Heb je in computerhandboeken zoiets als de afwas waar niet over gesproken wordt?
Ik weet het niet. Bij programmeren gaat het er in ieder geval steeds om, zo min mogelijk te herhalen. Daarom schrijf je een programma. Je moet de puzzel zien op te lossen en een resultaat bereiken in zo weinig mogelijk stappen. Daar zijn vaak eindeloos veel iteraties nodig: proberen, testen, bijstellen. Dat is deel van het plezier en soms de frustratie van programmeren. Niemand ontkent dat het deel is van je werk, maar toch is daar weinig plek voor in handboeken. Dat is een intrigerend contrast tussen de praktijk en het leerboek. Ik denk dat hetzelfde gebeurt in kookboeken.
Het heeft meer te maken met ervaring dan met een correct gebruik van handboeken. Hoe meer ervaring je hebt, hoe minder nood aan handboeken.
Op dat moment krijgt het handboek een andere functie. Omdat je dan anders kan lezen. Omdat je niet meer stap voor stap hoeft te volgen. Je bent niet langer afhankelijk van de instructies en kan het meer gebruiken om ideeën op te doen. Op een Python-cursus – speciaal voor vrouwen trouwens, zou dat toeval zijn? – leerde ik voor het eerst hoe ik een bug te lijf moest gaan. Dat is een weinig glamoureus onderdeel van programmeren: zoeken tot je iets gevonden hebt, begrijpen waar het mis zou kunnen zijn. Het is eerder een vorm van levenservaring, net zo goed voorondersteld in de manual als in het kookboek.
Dat maakt een boek als Bouvard et Pécuchet zo aangrijpend. De twee hoofdpersonen nemen hun leerboeken letterlijk en realiseren zich steeds pas achteraf dat kopiëren zonder ervaring en wijsheid ze nergens brengt. Die doen ze natuurlijk op door de missers die ze begaan als gevolg van het letterlijk nemen van de instructie. Wanneer het leerboek probeert levenswijsheid in te bouwen, wordt het gauw pedant en paternalistisch. Laat men het weg, dan kunnen er grote vergissingen ontstaan. Dat is de tragiek van goed georganiseerd onderwijs (lacht). Maar ook het mooie ervan. Die spanning tussen te veel en te weinig. Ik vraag me af bij jouw fascinatie voor de abécédaire … er is die suggestie van volledigheid in het alfabet, die je op weinig andere plekken vindt. Neemt de volledigheid niet de verantwoordelijk, de spanning, de onzekerheid weg?
Je hebt verschillende niveaus in abécédaires. Er is een basis die volledig is, het alfabet. En dan alle versies die eruit volgen. Woordenboeken worden om de zoveel jaren aangepast of herzien – die zijn nooit volledig. Of ze zijn totaal arbitrair, zoals de Abécédaire van Gilles Deleuze. Maar de basis, het abc als gesloten en ordenend principe, blijft. Zolang je binnen dezelfde taal blijft natuurlijk. Dat weet jij waarschijnlijk beter dan ik, want de vele varianten op het abc, dat is een van de onderwerpen bij OSP. De spanning, de onzekerheid ontstaat van zodra men gaat handelen. Al die handelingen die aan de basis liggen van dit gesprek: handelen met beelden, met codes, met tradities, gewoontes. Die handelingen maken deel uit van het emanciperend project. Terwijl het kookboek een zeer traditioneel gegeven is, dat daar haaks opstaat.
Het hangt ervan af wat je tot handelen aanzet. Je kunt zeggen dat koken op zich traditioneel is, maar ik geloof niet dat het zo werkt. Een mens moet eten en iemand moet het maken. Of je iets in de supermarkt koopt, jij of je man of je vrouw, of je doet het samen, … Ik denk niet dat je kan zeggen dat koken of kookboeken op zich traditioneel zijn. Toch niet traditioneler dan een softwarehandboek. Het bevrijdende van het handboek zit net zo goed in kookboeken als in softwareboeken: het idee dat, als je kennis doorgeeft, een ander er onafhankelijk van jou mee verder kan. Maar er is altijd een double bind – zoals met elke gift. Door kennis door te geven leg je ook kennis op. Het is niet omdat het kookboek ouder is dat het daardoor traditioneler is als het softwarehandboek, of dat het genre van het leerboek op zichzelf traditioneel is. Het levert steeds de zelfde vragen op: welke tradities worden doorgegeven? welke conventies worden opgelegd? in hoeverre biedt het de lezer(es) de kans er zelf mee aan de slag te gaan?
Ik wil niet noodzakelijk het verschil maken tussen een kookboek en een softwarehandboek. Ik denk dat ze allebei traditioneel zijn qua opzet en emanciperend qua potentieel. Het gaat erover wat je ermee doet. We hadden het bij een vorige ontmoeting over Rancière en Jacotot: over het verschil tussen afstomping (abrutissement) en emancipatie. Als het gaat over Open Source heb ik het gevoel dat het emanciperende element toch veel belangrijker is dan in het kookboek.
Ja en nee. De potentie van Free, Libre + Open Source Software zit in het feit dat iedere gebruik(st)er het recht heeft om broncode te bekijken, te gebruiken en te bewerken. Potentieel is het daarmee een emancipatoir gereedschap. Maar recht hebben is niet hetzelfde als de mogelijkheid. Als je kijkt naar de gemeenschap die Open Source software ontwikkelt dan is die veel minder divers dan commerciële softwaregemeenschappen. Daar is dertig procent vrouw. In Open Source is dat nog geen drie procent. Dat heeft met veel dingen te maken, maar wat mij betreft in eerste instantie met een slordige definitie van vrijheid. Het gaat natuurlijk over een liberale opvatting van ‘vrijheid’.
De Open Source gemeenschap is terecht trots op het feit dat in ieder programma het recht op inzien, gebruik, distributie, aanpassing is gegarandeerd. Maar als iedereen hetzelfde recht heeft, dan is het kennelijk je eigen probleem als je er vervolgens niet bij bent. “Vrouwen vinden technologie nu eenmaal minder belangrijk…”; op die manier. Zo ontstond een monocultuur in een gemeenschap die zichzelf zeer egalitair en zelfs emanciperend vindt. Juist door de discrepantie tussen theorie en praktijk – omdat het geflatteerde zelfbeeld moeilijk te doorbreken is – begint kritiek nu pas mogelijk te worden. Dat spiegelt oudere discussies over positieve discriminatie, een open gemeenschap gaat natuurlijk verder dan wetten aanpassen. Dat is geen gemakkelijke conclusie, omdat ik van harte geloof in de transformatieve kracht van een vrije licentie zoals de GPL, die niet alleen legale voorwaarden schept maar ook de formulering is van een verlangen. Maar het is duidelijk niet voldoende en daar speelt het leerboek opnieuw een rol. Daarom is het zo belangrijk te denken over publiceren, leren en aanleren. “Read The F*cking Manual” is geen optie. Een handboek is niet enkel voor de mensen om je heen, maar ook voor de gebruik(st)er die zoveel verschilt van jezelf, dat je je hem of haar maar met moeite voor de geest kunt halen.
Even advocaat van de duivel spelen. Er moet een noodzaak zijn om de stap te zetten naar Open Source en naar het handboek. Zolang mensen computers kopen met voorgeïnstalleerde software, is de noodzaak om over te stappen naar Open Source (en naar het handboek) te groot.
Voor mij was de keuze voor Open Source software in de eerste plaats een politieke keuze. Uit principe vind ik dat technologie te belangrijk is om over te laten aan commerciële spelers. Er moet de mogelijkheid zijn, als dat nodig is, er iets aan te veranderen of zelfs maar te begrijpen hoe het werkt. Dat wil niet zeggen dat iedereen dat moet of zal of wil; ik heb tot een jaar of zes geleden met Apple software gewerkt zonder er ‘s nachts van wakker te liggen. Maar de mogelijkheid om dat te veranderen moet wel bestaan. Sommige mensen zijn nieuwsgierig en doen daar dan wat mee. Als die nieuwsgierigheid nergens een plek heeft, dan houdt het snel op. Dan wordt het heel saai. Dan kunnen we enkel nog in het restaurant gaan eten.
Op die manier maak je het jezelf wel heel moeilijk. Je dwingt jezelf voortdurend om te begrijpen wat er gebeurt, om dingen open te gooien. Zo raak je nooit los van het handboek.
Een handboek is natuurlijk maar één manier om te leren. Er zijn mailinglijsten en collega’s waar je vragen aan kunt stellen per IRC of van persoon tot persoon. Maar het jezelf moeilijk maken is ook deel van het plezier. Ik denk niet dat het waar is dat als je zelf kookt, je objectief gezien beter, gezonder, mooier of lekkerder kookt. Maar ik vind het plezierig om met ingrediënten te rommelen. Zelfs als ik niet echt begrijp hoe coagulatie van een ei werkt, zelfs als mijn cake uit de oven komt met zwarte hoeken, dan levert het me een ander soort ervaring op dan wanneer ik hem uit plastic folie haalt. Tegelijk ken ik een boel mensen met een hekel aan koken, die de voorkeur geven aan plastic. Maar zelf houd ik van het bijna-begrijpen van ingrediënten en processen.
Ik heb geen enkele illusie dat ik precies weet wat er gebeurt, maar ik heb plezier in een soort van fragmentarisch begrip. Zowel bij koken als bij code. Wat me niet bezighoudt is absoluut, totaal begrip. Dat gevoel van controle en beheersing vind ik niet zo spannend. Ik heb dan nog liever een mislukte cake. Die vertelt iets over de context, over de plek en de tijd. Bij interessante code is dat ook zo. Die kan soms niet helemaal doen wat je dacht. Op dat moment wordt code materie. Werken met code is een zeer materiële bezigheid. Het heeft te maken met de weerstand van de taal, met de manier waarop de specificiteit van programmeertalen functioneren en hoe technologieën, standaarden, hardware daarmee samenhangen; al die verschillende lagen met hun eigen geschiedenis. Zo een materiële benadering is oneindig boeiender dan het idee dat code virtueel, gewichtsloos en efemeer is. Het materiële wordt vaak pas zichtbaar als het tegenwringt. Het hangt dikwijls samen met hele en halve mislukkingen. Dat is precies wat commerciële software zo veel mogelijk buiten beeld houdt en verstopt achter een perfecte interface.
In de cultuur van Open Source is er minder gêne over imperfectie. Integendeel, een fout motiveert mensen om betrokken te raken bij een project. Je vuile was buitenhangen is belangrijk omdat je zo medestanders vindt die samen willen zoeken naar een oplossing. Het is een uitnodiging aan anderen om zich ergens mee te gaan bemoeien. De eerste stap is: problemen expliciteren. Je moet de moeite nemen om te beschrijven wat niet werkt; je moet het recept geven om de fout te herhalen. Zo kom je weer uit bij het kookboek. Een bugreport bestaat uit een beschrijving die het mogelijk maakt voor een ander hetzelfde effect te bereiken, om exact hetzelfde probleem tegen te komen. Dat is een prachtige vorm van schrijven. Door te proberen vast te pakken wat niet werkt, wordt het specifieke van bepaalde code zichtbaar. Lag het aan mijn systeem? Lag het aan de set-up? Heb ik verkeerde stappen gemaakt? Het is een soort van omgekeerd recept.
Lezen en schrijven worden dan zeer belangrijk. Dat brengt ons opnieuw bij Luce Giard en Michel De Certeau – een niet onbelangrijke referentie voor jou: met De Geuzen organiseerde je ooit een diner ter ere van De Certeau en op The Laurence Rassel Show, een cd van Terre Thaemlitz, speel je de rol van De Certeau. Bij hem gaat het veel over lezen: van handelingen, gebaren, ruimtes, maar ook van teksten en codes. Het gaat eigenlijk over wat Barthes “het plezier van de tekst” noemt. Kijk je ook zo naar kookboeken? Als een soort lezen zonder te doen – iets dat voor het handelen komt – als een toeschouwer op afstand?
De taal rond software fascineert me, dat klopt. Ik lees graag mailinglijsten over een bepaald programma; code is slechts een deel van de materie van software die uit zeer verschillende elementen is opgebouwd. Maar voor mij voelt dat niet aan als afstand nemen … integendeel. Ook in het werk van De Certeau en Giard gaat het steeds over de combinatie van lezen én doen; “het plezier van de tekst”, maar dan wel parallel aan de handeling. Voor mij is een recept een voorbeeld van de vermenging van die verschillende posities, het is taal om een handeling over te dragen, je er een voor te stellen, je te herinneren.
Het schrijven van een curriculum en een kookboek hebben met elkaar gemeen dat je voorwaarden probeert te formuleren voor iets dat vervolgens in gang gezet wordt, vaak geïnspireerd op een combinatie van ervaring en verwachting. De voorwaarden en het resultaat zijn niet hetzelfde. Het zijn formules voor iets wat zich vervolgens een aantal keren, maar met variaties kan afspelen.
Als ik het zo hoor en bekijk, altijd vanop een afstand, lijkt het ook veel met ruimte te maken hebben. Ontmoetingsruimte. Echte en virtuele ruimtes waarin je dingen kan uitproberen, uittesten, spreken, schrijven. Het is essentieel een open ruimte die nooit kan afgesloten worden, die altijd oneindig is. In die zin had je het eerder ook over een zekere aversie over de eindgebruiker – als iets dat de ruimte sluit en afmaakt.
Ja, het gaat over plaats. Over genderbending van het gebruik, en de mogelijkheid je rol steeds opnieuw te kunnen definiëren. Dat vind ik irritant aan een begrip als de eindgebruiker. De gebruiker ontvangt, en daarna gebeurt er niets meer. In mijn fantasie is elk ‘gebruik’ een nieuw begin. Elk moment dat je een handeling uitvoert, ontstaat er weer ander handelen en dat maakt nog weer andere handelingen mogelijk. De praktijk is natuurlijk veel banaler dan dat, maar toch. Het wondermooie van een vrije licentie is dat die dat principe in een soort van wetstaal formuleert. Jouw gebruik kan bestaan uit distributie, verbetering, een kopie, een toepassing. Dat is allemaal gebruik en maakt deel uit van dezelfde ecologie van handelen.
Kan je je dan ook voorstellen dat mensen kiezen voor Open Source zonder zelf te programmeren?
Er zijn heel wat mensen die zo’n keuze maken, al is het duidelijk dat je exponentieel meer plezier hebt van zo’n keuze naarmate je meer bezig bent met de technologie. Het mooie van een vrije licentie is dat die eigenlijk zegt: alle soorten van gebruik zijn geoorloofd. Natuurlijk wordt er in de meritocratie van Open Source wel degelijk verschil gemaakt tussen iemand die aan de kernel werkt en iemand die in OpenOffice een liefdesbrief schrijft. In de praktijk van alle dag werkt het dus maar ten dele, maar in principe telt elke vorm van handelen mee. Niet dat het altijd zo werkt, maar dat proberen waar te maken is alvast een goed begin.
Wat zijn eigenlijk de platformen waarbinnen jij werkt? En heb je daar ook te maken met het machismo dat je net beschrijft? Gaat dat meer via fysieke contacten of eerder via mailinglists of andere media?
Ik ben onder meer actief in de Samedies. Het is een groep die het belangrijk vindt dat ook vrouwen een rol spelen in de wereld van Open Source. We komen eens in de vijf weken bij elkaar om samen te leren een server te beheren. De server, een machine die cruciaal is voor het functioneren van een netwerk, is ons studieobject, maar ook de aanleiding om na te denken over de genderspecifieke taal van technologie. Ik heb er ook geleerd hoe je kunt laten merken dat je iets niet begrijpt, zonder je ervoor te schamen of je afhankelijk te voelen. Je hebt er niets aan als iemand anders je problemen oplost. Het komt er net op aan te leren hoe je er zelf iets aan kunt doen. Er komen steeds nieuwe vrouwen bij, waardoor we voortdurend terug moeten naar het begin. Dat geeft veel reliëf, maar daardoor gaat het ook zeer langzaam. Samen gaan we naar conferenties, of zijn we actief op mailinglijsten. Uit al die verschillende ervaringen filteren we methodes om te handelen in lastige situaties. Daar heb ik veel aan.
Met OSP gaan we sinds 2007 naar de Libre Graphics Meeting, een bijeenkomst voor ontwikkelaars en gebruikers van de digitale gereedschappen die wij dagelijks gebruiken. Daar zijn we begonnen met een reeks interviews met ontwikkelaars. Gewoon uit nieuwsgierigheid. Waar denken jullie over, hoe komt iets tot stand, hoe nemen jullie beslissingen,… Elk jaar zijn we er weer bij. We zijn er nu zodanig ingegroeid dat we dit jaar de bijeenkomst in Brussel organiseren. Dat is heel boeiend en intensief werk. Met een deel van de mensen in die gemeenschap voel ik me verwant, met een aantal heb ik echt niets. Politiek gezien zijn er ook zeer verschillende redenen waarom mensen deelnemen aan dat soort projecten. Sommige mensen doen dat als hobby, voor de code. Anderen halen er strepen mee om ergens anders meer geld te kunnen verdienen. Nog anderen werken aan een internationale carrière. Ik probeer nu, om zonder mijn eigen fantasieën en verwachtingen ten overstaan van Open Source los te laten, een plek te bieden aan zo een brede groep mensen. We organiseren die bijeenkomst in de Pianofabriek, het gemeenschapscentrum vlakbij het kantoor van Constant. De Pianofabriek is een fijne plek: midden in een wijk, en met een duidelijke culturele signatuur.
Het is wel veelzeggend dat jullie expliciet kiezen om die conferentie buiten de academische instituten te organiseren. Terwijl jullie daar allemaal wel op een of andere manier actief zijn. Jij geeft nu les in Stuttgart. Harrisson in Brussel. Nicolas in Namen.
Nu ja, in geen van de scholen waarin we werken was het echt een optie om de conferentie te organiseren. Gewoon praktisch gezien. We kozen uiteindelijk voor De Pianofabriek omdat het ons de mogelijkheid biedt om mensen op onze eigen manier welkom te heten, om voor hen te koken bijvoorbeeld. Ondertussen zijn er spannende ontwikkelingen tussen scholen aan de gang. Docenten en studenten raken meer en meer geïnteresseerd in Open Source en ze vinden elkaar over de muren van hun instituten heen. Dat moet ook wel omdat vele onderwijsinstellingen zijn vastgebakken aan commerciële professionele gereedschappen. Door een soort netwerk tussen scholen op te bouwen, komt iets op gang wat anders moeilijk te organiseren valt. We zitten dus niet moedwillig buiten bestaande scholen, maar het komt wel goed uit.
Er zit een verleidingsstrategie in jullie manier van werken. Het doet me denken aan het fragment dat je gebruikte uit Peau d’Âne, de sprookjesfilm van Jacques Demy met Catherine Deneuve, om in het VJX boek iets te vertellen over koken als metafoor voor software en programmeren. Jullie koken ook regelmatig tijdens OSP Print Parties. Het is opvallend, zeker als je het naast Luce Giard legt, die in L’invention du quotidien regelmatig verwijst naar Jeanne Dielman, de film van Chantal Akerman die een veel harder beeld geeft van de alledaagse banaliteit waarin vrouwen koken en werken. Een andere belangrijke referentie is Martha Rosler’s Semiotics of the Kitchen, die op een heel agressieve manier omgaat met de realiteit, of de betekenis, achter de keuken. Al die referenties spelen een grote rol in je werken met en je denken over Open Source, maar in de praktijk kies je wel dikwijls voor de meer sprookjesachtige verleidingsstrategieën van het koken om mensen te betrekken.
Ja, en vooral ook om mezelf te blijven betrekken. Het heeft vaak te maken met verhalen vinden in het alledaagse. Programmeren is soms frustrerend, maar dat zijn dikwijls ook de momenten waarop verhalen ontstaan. Een verbinding tussen fictie en het alledaagse. De taart van Deneuve is oneetbaar. Haar gezongen recept is onuitvoerbaar. Haar oven is onbruikbaar. Vreemd is trouwens, dat de taart die ze bakt helemaal niet romantisch is. Ze is een keukenmeid die van een saaie onmogelijke situatie, via haar fantasie iets anders bereikt … Het sprookje is nooit los van het alledaagse. De beste sprookjes blijven dicht op de banaliteit van elke dag. Daar is humor en dat creëert nieuwe mogelijkheden. Dat is een strategie die we vaak gebruiken. Het ‘logo’ van OSP is niet voor niets de kikker die gekust moet worden. Je weet nooit of het eigenlijk een prins is, maar je moet op zijn minst proberen om er achter te komen. De manier waarop Martha Rosler haar keukengereedschap omzet tot kritische instrumenten is belangrijk, maar ook de toverspreuk van Catherine Deneuve. Allebei maken ze een verhaal van iets wat anders een sleur wordt. Het is een manier om aan dagelijkse situaties energie te ontlenen.
Wat ik heel interessant vind aan het fragment uit Peau d’Âne is enerzijds de ontdubbeling: er zijn twee Catherine Deneuves, de prinses en de meid. Anderzijds is er het ritme; het gemak waarmee ze de cake maakt: hup en hup en hop. We hadden het vorige keer ook terloops over Henri Lefebvre’s ritmeanalyse. Ritme is vrij belangrijk in onze lopende conversatie. Het ritme waarop tradities worden doorgegeven van generatie op generatie. Het ritme van de maaltijden, verschillende keren per dag. De kooktijden die men moet respecteren. Ritme wordt dan een soort patroon. Wat me dan deed denken aan de naaipatronen die jullie maakten met De Geuzen. Daar begint het ritme te stokken. De patronen passen niet altijd. Ik kan me voorstellen dat je, zoals met die patronen van De Geuzen, bij het programmeren ook voortdurend je eigen maat moet vinden.
Je moet het punt vinden om net op de rand van het ritme te functioneren. Als je er helemaal uitstapt, dan kan je ook niets meer zeggen over dat dagelijkse of over de realiteit van de ontwerper, de software, de huisvrouw,… Hoe je genoeg van die routine kunt meenemen om het schuurpunt te vinden waar het gaat interfereren met het ‘gewone’. Daarom is het belangrijk dat OSP reguliere opdrachten aanneemt. Bij de patronen van De Geuzen weiger je niet het patroon te maken, maar je maakt het zodanig dat het waarschijnlijk gaat wringen. Het explodeert niet, maar het zit niet helemaal lekker. Dat is het moment waarbij je gaat voelen wat er aan de hand is en hoe iets in elkaar zit, waar het van gemaakt is, hoe het werkt, wie het past en wie niet. Dat idee van ritme als een maat, als een referentie is wel mooi. Je hebt gelijk, Catherine Deneuve heeft geen enkele last van wrijving.
Het doet me wat denken aan een nieuw soort kok als Jamie Oliver die alle conventies overboord gooit.
Ja, maar daar komen dan weer een pak nieuwe conventies voor in de plaats. Die van de hippe vlotte kerel die kookt voor een hip vlot publiek. Het is een verschuiving van conventies. Wat boeit aan Deneuve, is dat ze niet kookt. Het is louter ritueel. Het heeft niets meer te maken met het klaarmaken van eten. Het is volkomen symbolisch. Het is maar goed dat het recept geen enkele suggestie doet over de smaak. Het is geen recept, maar een toverformule. Een spel.
Dat vind ik mooi aan de biografie van Isabelle Beeton, de oerkok van Victoriaans Engeland. Ze deed maar wat. Haar kookboek biedt een suggestie van huishoudelijkheid maar is niet gebaseerd op een waargebeurd verhaal; ze kon waarschijnlijk helemaal niet koken. Het is een mooi moment waarbij de handelingen en het effect elkaar niet helemaal dekken, waar een soort van interferentie ontstaat tussen wat je doet – een maaltijd koken bijvoorbeeld – maar eigenlijk is er iets heel anders aan de hand. Daarom is Martha Rosler fascinerend, en ook Meryl Streep in de rol van Julia Child, of Catherine Deneuve ingedubd door haar zus. Er ontstaat verwarring over wat je doet en daardoor kan je nadenken over waarom je het doet.
Het verhaal van Isabelle Beeton is een mooie illustratie bij de auteurtheorie van Barthes en Foucault: wie spreekt? Wie schrijft? Zij functioneert als een doorgeefluik van abstracte kennis. Ze verzamelde recepten, kopieerde ze en publiceerde ze. Als perfecte onderneemster illustreert ze als geen ander het verschil tussen theorie en praktijk. Beeton behandelt de recepten als louter theorie, die ze zelf nooit in de praktijk zette. Maar ze gaat er wel van uit dat ze werken.
Ik weet niet of dat een probleem is, maar het werd wel zo gezien. Ze zou plagiaat gepleegd hebben, ze is hard van haar voetstuk gevallen. Dat heeft te maken met een verlangen naar een figuur die authentiek is, een die ‘zegt wat ze doet en doet wat ze zegt’. Voor mij wordt het pas interessant op het moment waarop dat niet helemaal duidelijk is. Zoals bij Deneuve. Een actrice die slechts doet alsof ze iets kan. Één die doet alsof ze zingt. Waar je echt niet meer zo goed kan vertrouwen op wat je ziet. Er ontstaat verwarring omdat je dacht dat de dingen bij elkaar zouden passen. In die zin boeit Jamie Oliver me ook niet zo. Hij voldoet op alle niveaus aan de verwachtingen. Het patroon, de act, er is geen smaken aan – er valt niets aan te ontdekken.
Maar zijn recepten werken wel. Ze zijn zeer efficiënt. Ook al – of ondanks – het feit dat hij het niet meer heeft over 100 gram boter, maar wel over een klont; geen afgewogen hoeveelheid bloem, maar een handvol…
Het is een vaagheid die vrijheid belooft. Maar dat werkt enkel, net als bij Open Source, voor wie zich daar gemakkelijk bij voelt. Het gaat er opnieuw over hoe je bepaalde dingen probeert te archiveren, te documenteren, buiten je eigen blikveld beschikbaar te maken. Wat betekent een klont boter in Londen, en wat betekent het in Brussel? Wie gaat dit straks lezen, wanneer, in welke situatie, waarom? Wat moet ik beschrijven en wat niet en wanneer wordt het pedant of aanmatigend? Waar sluit ik bewust of onbewust iemand uit die niet de nodige voorkennis heeft?
Heb je dat ook bij het lesgeven? Of lost zich dat op met direct contact?
Nee, dat lost zich niet op. Die afstand is er altijd. Die spanning, die onrust, blijft. Het wordt nooit een comfortabele positie.
De gelijkheid tussen docent en student, waar Rancière het over heeft, blijkt dus een utopie.
Uit het verhaal van de Onwetende meester hebben we de naam van de twee leermeesters onthouden: die van Rancière zélf en die van Jacotot. Niet die van hun leerlingen. Maar daarom is het verhaal niet minder inspirerend. Maar al je zekerheid loslaten, dat is onhaalbaar.
Dit gesprek vormt de basis voor een eerste presentatie van enSuite bij Recyclart. Tijdens die presentatie gaf Pieter Van Bogaert een inleiding op het traject en bracht Femke Snelting een voetnoot bij dit gesprek. Meer staat hier.
Abécédaire de Gilles Deleuze
Claire Parnet en Gilles Deleuze gebruiken voor deze televisiereeks aan het eind van de jaren tachtig de structuur van de abécédaire op een zeer arbitraire manier. Bouvard & Pécuchet zitten onder de F (van Fidélité), omdat de A (van Amitié) al in gebruik was.
Adrià, Ferran
Vermaard kookkunstenaar uit Spanje en pionier van wat moleculair koken is gaan heten.
Akerman, Chantal
Filmmaakster, geboren in Brussel in 1950. Maakte met films als Saute ma ville (1968) of Jeanne Dielman naam en faam als chroniqueuse van de alledaagse banaliteit.
Barthes, Roland
Frans semioticus en filosoof (1915-1980). In La mort de l’auteur, een korte tekst uit 1968, stelt hij dat elke tekst afgewerkt wordt door de lezer. De dood van de auteur staat voor Barthes gelijk aan de geboorte van de lezer.
Beeton, IsabellaBeter gekend als Mrs. Beeton (1836-1865). Ze is de auteur van Mrs. Beeton’s Book of Household Management, het standaardwerk voor de Victoriaanse huishouden met meer dan 900 recepten en goed voor flink 1000 pagina’s.
Bouvard et Pécuchet
Posthuum uitgegeven roman (1881) van Gustave Flaubert. Het verhaal van twee rentenierende kopiisten die proberen te leven van encyclopedische kennis werd door Flaubert nooit afgewerkt. De laatste hoofdstukken van dit open boek bestaan uit zijn aantekeningen en een Dictionnaire des idées reçues.
Certeau, Michel de
Frans filosoof en semioticus (1925-1986). Schrijver van L’invention du quotidien. Op basis van een diepgaand onderzoek van de dikwijls repetitieve en onbewuste handelingen van het alledaagse leven, ontwikkelt hij een theorie van de kruisende praktijk van producenten en gebruikers.
Child, Julia
Kookboekauteur en excentrieke pionierster van de televisiekookshow; ontsloot de Franse culinaire traditie voor de Amerikaanse thuiskok
Constant
Vereniging voor kunst en media, Brussel – http://www.constantvzw.org/site/
Deleuze, Gilles
Frans differentiedenker (1925-1995). Zijn eerste boeken lezen als een encyclopedie van de filosofie – over Hume, Kant, Bergson, Nietzsche en Spinoza. Zijn latere werk (waaronder verschillende boeken, geschreven met psychoanalyticus Félix Guattari) lezen als een heruitvinding – een gebruiksaanwijzing zowaar.
Demy, Jacques
Franse filmmaker (1931-1990). Tijdens de hoogdagen van de Nouvelle Vague was hij meer geïnteresseerd in de fantasie van de cinema dan in de politieke en vormelijke experimenten van zijn tijdgenoten. Hij maakte verschillende musicals met Catherine Deneuve, waaronder Peau d’âne.
Deneuve, Catherine
Franse actrice (°1943). Ze speelde in films van Vadim, Bunuel en Polanski, maar werd in de jaren zestig bekend door de musicals van Jacques Demy, waaronder Les parapluies de Cherbourg, Les demoiselles de Rochefort en Peau d’âne.
Ein Tag im Leben der Endverbraucher
Collagefilm van Harun Farocki met eindgebruikers, geknipt uit reclamespots.
enSuite
Traject rond de imaginaire praktijk, waarmee square vzw in 2010 en 2011 de overgang wil maken van eerder gerealiseerde projecten over beelden, naar een nog te realiseren project over verbeelden. Enkele Brusselse organisaties zijn partners in dit traject: Auguste Orts, Constant, Recyclart en Sarma. http://squarevzw.be/ensuite/index.htm
Foucault, Michel
Frans filosoof (1926-1984). Schreef in Les mots et les choses (1966) over de “dood van de mens”. Het antwoord van Roland Barthes kwam in 1968 met La mort de l’auteur. Foucault’s antwoord daarop verscheen in 1969 in Qu’est-ce qu’un auteur. Daarin gaat hij ervan uit dat een auteur nooit zuiver en eenvoudig is te herleiden tot een individu. In L’ordre du discours (1971) werkt hij dat verder uit en onderzoekt hij hoe de taal, de cultuur en de omgeving doorwerken in een discours.
Free Libre and Open Source software
Software waarvan de broncode vrij te gebruiken, veranderen, distribueren en kopieren is.
Freeman, Jo
Feministe en wetenschapper, actief in de Amerikaanse vrouwenbeweging in de jaren 60 en 70. Ze is auteur van The Tyranny of Structurelessnes
Genderbending
Het al dan niet speels verschuiven en vermengen van gender-rollen en kenmerken. De theoretica Judith Butler hanteert de term bijvoorbeeld om aan te duiden dat ‘gender’ geen binair begrip is.
Geuzen, de
Een stichting voor multi-visueel onderzoek en de collaboratieve identiteit van Riek Sijbring, Femke Snelting en Renée Turner. Sinds 1996 zetten ze diverse media in om de (representatie van) vrouwelijke identiteit, narratieve archivering, kritische weerstand en de ecologie van media-beelden te onderzoeken. http://www.geuzen.org/
Giard, Luce
Sociologe en antropologe, schreef samen met Michel de Certeau het tweede deel van l’Invention du quotidien
GPL
General Public License
Harrisson
Grafisch ontwerper, tekenaar, docent en typograaf. Een van de oprichters van OSP.
How to be a domestic Goddess
How to Be a Domestic Goddess: Baking and the Art of Comfort is de ironische titel van het bekendste kookboek van de Engelse televisiekokkin Nigella Lawson (2001)
How to think as a computer scientist
Is de oorspronkelijke titel van een handboek dat fundamentele principes van programmeren uitlegt. Het oorspronkelijke boek, dat in eerste instantie geen concrete toepassing voorstelde, groeide uit tot het populaire Python for Software Design (Allen B. Downey, Green Tea Press, 2009)
invention du quotidien, L’
De studie van Michel de Certeau verscheen in twee delen. Voor ons is vooral het tweede deel van het tweede deel van belang: cuisiner, geschreven door Luce Giard.
IRC
Internet Relay Chat is een open standaard voor chat en andere vormen van genetwerkte communicatie.
Jacotot, Joseph
Frans leraar en filosoof (1770-1840). Toen hij in Leuven les gaf aan Nederlandstaligen ontwikkelde hij de methode van de intellectuele emancipatie. Hij bedacht een manier om de leerlingen de instrumenten aan te reiken die hen in staat moest stellen zelf Frans te leren. Jacques Rancière schreef een boek over Jacotot’s methode: Le maître ignorant.
Jeanne Dielman, 23 quai du Commerce, 1080 Bruxelles
Film uit 1975 van Chantal Akerman, met Delphine Seyrig en Jan Decorte. Nauwgezette representatie van drie dagen uit het leven van een alleenstaande moeder: koken, kuisen, geld verdienen en verzorgen. Een belangrijke referentie voor Luce Giard’s bijdrage aan L’invention du quotidien.
Knuth, Donald
Donald Knuth ontwikkelde de TeX typesetting engine en wordt beschouwd als de vader van de informatica. Zijn publicatie The Art of Computer Programming is legendarisch.
Laurence Rassel Show, the
Radioshow van Terre Thaemlitz met gastoptredens van Constant-leden in de rol van Barthes, Foucault, de Certeau e.a..
Lefebvre, Henri
Henri Lefebvre (°1901) was socioloog, intellectueel en filosoof en schreef onder andere The Critique of Everyday Life (1947 en 1991) en Rhytmanalysis (1992)
Libre Graphics Meeting
Jaarlijkse bijeenkomst van ontwikkelaars en gebruikers van Open Source applicaties voor creatief gebruik. http://www.libregraphicsmeeting.org/2010/
Malevé, Nicolas
Data-activist, softwareontwikkelaar, kunstenaar en kernlid van Constant en OSP.
Oliver, Jamie
Heeft als bijnaam The Naked Chief en is een bekende Britse televisiekok
Open source publishing (OSP)
Ontwerpcollectief dat enkel met vrije software werkt. http://ospublish.constantvzw.org/
Peau d’Âne
De sprookjesfilm van Jacques Demy uit 1970 waarin Catherine Deneuve het recept zingt én uitvoert voor de liefdescake die haar droomprins moet betoveren. Bekijk het fragment hier: http://www.youtube.com/watch?v=-9dQysBGyPw
Python
Een programmeertaal die begin jaren 90 werd ontworpen en ontwikkeld en bekend staat om haar zuiverheid en ‘gebrek aan uitzonderingen’
Rancière, Jacques
Frans filosoof (°1940) en auteur van Le maître ignorant (1987) over de de methode van de intellectuele emancipatie van Joseph Jacotot.
Rosler, Martha
Amerikaanse kunstenares (°1943). In haar werk tracht ze het publieke weer in het alledaagse leven te plaatsen. Of omgekeerd, zoals in Semiotics of the Kitchen, haar korte video (én abécédaire!) uit 1975.
Samedies
Samedies (Femmes et logiciels libres) is een Brussels collectief dat samen leert en werkt aan het beheer van een server.
Semiotics of the kitchen
Video van Martha Rosler uit 1975, een abécédaire van het huiselijke leven. “De huiselijke betekenis van gereedschap vervangen door een lexicon van woede en frustratie” (Rosler). Bekijk de video hier: http://www.youtube.com/watch?v=3zSA9Rm2PZA
Seyrig, Delphine
Voor Chantal Akerman speelt ze de rol van Jeanne Dielman en haar alledaagse beslommeringen als moeder, huisvrouw en kostwinner. Voor Jacques Demy speelt ze de rol van de peettante van Peau d’Âne en haar betoverende kunsten als fee, voorbeeld, icoon.
Smith, Delia
Engelse tv-kok en mede-eigenaar van de voetbalclub FC Norwich. Haar kookboeken en recepten zijn er op gericht ook amateurkoks basisvaardigheden aan te leren. Van haar bestseller Delia’s How To Cook werden meer dan 20 miljoen exemplaren verkocht.
Streep, Meryl
Actrice Mary Louise (Meryl) Streep (°1949) speelt Julia Child in de film Julie and Julia uit 2009
Thaemlitz, Terre
DJ, crossdresser en transgender activist aka Miss Take en DJ Sprinkle maakte met Constant The Laurence Rassel Show: “Deluxe Edition Double CD Set of the Post-Feminist Radio Drama Assassinated Befor Broadcast”.
The tyranny of structurelesness
Kritisch pamflet uit de jaren 60 over de negatieve bij-effecten van het gebrek aan structuur in de Amerikaanse Women’s Liberation Movement
V/J(X)
Verbindingen/Jonctions, een tweejaarlijks festival georganiseerd door Constant