Christophe Coppens – Life and death in the dollhouse nl

pieter van bogaert

pieter@amarona.be

Angst en Verlangen

The Dollhouse van Christophe Coppens

(2002)

(continue in English)

Het begint in een negentiende-eeuws herenhuis in de schaduw van de Brusselse Madoutoren. Het is ruim een jaar geleden en het vriest dat het kraakt als ik daar voor het eerst Christophe Coppens ontmoet. Het Charliermuseum diende op dat moment als decor voor zijn nieuwste creaties.

Natuurlijk had ik al eerder gehoord van de Brusselse modeontwerper. Ik was al blijven staan voor de etalages van zijn winkel op een hoek van de Dansaertstraat. Een winkel die anders was dan de anders toch al exclusieve zaken in de rest van de straat. Je zag er zelden iemand. Misschien lag het aan de constructie van het hoekpand zelf, met zijn valse wanden die geheime kamers leken te verbergen. Misschien kwam het door de vreemde objecten in de etalage. Wat werd hier eigenlijk verkocht? Hoofddeksels? Accessoires? Of is dit slechts de decoratie? Bevinden de waren zich ergens anders? Was dit wel een winkel?

Ik had ook al gehoord van het Charliermuseum; ik was er enkele jaren voordien al eens geweest. En ik realiseer me nu dat ik toen eigenlijk dezelfde vraag stelde als bij die winkel in de Dansaertstraat. Was dit wel een museum? Net zoals je in die winkel nooit een levende ziel ziet, was ik ook hier de enige bezoeker. Een bewaker was hier nergens te bespeuren. En het was me ook niet helemaal duidelijk waar ik eerst moest kijken. Naar het vergeten werk van schilders en beeldhouwers uit een verdrongen verleden? Naar meubels die er veel te exotisch uitzagen om echt te zijn? Naar het huis zelf met zijn aristocratische uitstraling? Het leek wel de ideale filmset: een huis om in te leven, maar dan geconserveerd.

Ruimtes als deze tonen niet, ze prikkelen de verbeelding.

Afwezige gastheer

Het Charliermuseum is een eiland in de stad, een stukje geschiedenis, goed verborgen tussen moderne kantoorgebouwen. Het is een plaats met een verhaal. Dat van de Brusselse mecenas en kunstliefhebber Henri Van Cutsem. In 1890 liet hij zijn woning verbouwen door de jonge architect Victor Horta om er zijn kunstverzameling te tonen. Bij de dood van Van Cutsem erft zijn vriend, de beeldhouwer Guillaume Charlier, het huis. Charlier bracht er zijn eigen verzameling in onder en zou het later schenken aan de Brusselse gemeente Sint-Joost, die het vandaag nog steeds beheert.

Het museum wordt op een niet al te professionele manier gerund. En dat is eigenlijk een geluk. Volledig ongewild wordt de bezoeker hier aan zijn lot overgelaten – en zo hoort het ook. Alsof je verwijlt in een privé-woning tussen de meubelen, schilderijen, chinoiserieën en gebruiksvoorwerpen in zilver en porselein, wachtend op de gastheer. Alles is er zoals in een echt herenhuis. Er staat een piano in het salon, er is een eetkamer en een slaapkamer, een studeerkamer en een bibliotheek.

Zo is het nog steeds wanneer Christophe Coppens het huis overneemt. Maar dan in een overtreffende trap. Objecten worden hier geënsceneerd in een verhaal. De helwitte kasten op de benedenverdieping, dat is duidelijk: dit is een tentoonstelling. Boven, waar daglicht door de ramen valt, is het al een stuk moeilijker om te onderscheiden wat van de nieuwe gastheer is en wat van de oorspronkelijke eigenaar. De nieuwe accessoires liggen er tussen die van de vroegere bewoners. Bij sommige voorwerpen, zoals de man-grote kussens, zie je goed dat ze nog nieuw zijn. Er staan er nog in de doos, klaar om uit te pakken. Maar dan rijzen weer de vragen: is dit mode? Of is het kunst? Is dit een droom of is het werkelijkheid?

De etage van het museum ziet eruit als na een feest. Bovenaan de trap staan de lege flessen. Er staat een glas, er ligt ergens een leeg zakje zoutjes – crisps van bij Marks en Spencer. Aan het afval te zien was er niet echt veel volk; misschien niet meer dan één persoon. Een doos Revitalose ligt tussen de stapels kranten en tijdschriften. Knipsels en snippers op de werktafel. En overal slingeren kleren rond als in een vrijgezellenappartement.

De opgezette poedel bovenaan de trap stamt nog uit een vorige collectie, net zoals de porseleinen onderlegger op het bureau. Verder werden hier enkel nieuwe creaties achtergelaten. Er ligt een briefopener die aan twee kanten snijdt: één voor goed en één voor slecht nieuws. Overal staan hoofden: soms zijn het kristallen vazen, soms grote kaarsen en soms ook rieten tafels. Allemaal objecten met een dubbele bodem. De vraag die Christophe Coppens zich hierbij stelt is waarom een gevoel, dat tot op het bot gaat in een film en je na anderhalf uur weer van je afschudt, niet in een object gelegd kan worden dat permanent in je interieur aanwezig is? Het gevoel dat je hebt als je een kaars moet verzetten die eigenlijk een hoofd is. Of als je een kussen opschudt dat eigenlijk een lichaam is.

Een romantisch drama

Christophe Coppens ontvangt me in dit huis alsof hij er woont. Dat was toen ook wel een beetje zo. Het was al de tweede keer dat hij het museum gebruikte om zijn werk voor te stellen. Hij toonde er ooit een collectie met de overblijfselen van een afgebrand huis. Herinneringen speelden daarbij een grote rol. Verkoolde objecten, maar ook objecten hermaakt – en soms verbeterd – via de herinnering. Zoals het koekje van Proust of de nieuw gebouwde ruïnes in negentiende-eeuwse romantische tuinen. De geschiedenis zoals we ze dromen. Als in een nachtmerrie.

Situaties als deze zijn zeldzaam. Ze zijn romantisch in de strikte zin van het woord. Je moet ze zoeken. En vooral, je moet er intiem mee kunnen omgaan. Dit is aristocratisch, maar niet elitair. Het gaat er niet om iets te brengen voor een selecte groep van mensen. Het gaat er niet om mensen uit te sluiten. Nee, het omgekeerde is waar. Door de bezoeker te isoleren wordt die precies intenser betrokken in de presentatie. Dit werkt best als je alleen bent. Dit is intimiteit, geen intimidatie.

Wie naar het Charliermuseum van Christophe Coppens kwam, liep dan ook de kans om aan de ingang zijn beurt te moeten afwachten om binnen zeker niemand te storen. Binnen was het donkerder dan anders. Bij de ingang, een grote plexiglazen lichtbak waar snel wat uitleg en enkele instructies op geschreven waren – een uitvergrote kattebel. De schilderijen uit de collectie vervangen door lege lijsten. Akelig witte vlakken in een spookachtig maanlicht. De meubels op de benedenverdieping moesten plaatsruimen voor de poppenhuizen. Spierwitte vitrinekasten met hoge glazen deuren die uitnodigen om geopend te worden. Verblindend witte saters op mijlenhoge bokkenpoten.

Dit is ambachtelijk werk, in zorgvuldig geselecteerde materialen uitgevoerd. Meubels die uitnodigen om bekeken en betast en soms zelfs beroken te worden. Miniatuurspookhuizen met geheimzinnige mechaniekjes en mysterieus licht. Plastic, glas, dieren, planten, nieuwe en oude materialen en technieken, symbolische verwijzingen, directe citaten, alles loopt door elkaar. En daarover een soundtrack die je in een sfeer brengt van een kermis, een droom en een freakshow samen. Naakte poppetjes op kleine zolderkamertjes doen denken aan Salo of de 120 dagen van Sodom. Een andere pop ligt als Gulliver vastgebonden, dwars door de muur tussen twee te kleine kamertjes. In de kamer erboven liggen de sleutels van het paradijs. Sommige kamers zijn uitnodigend erotisch, andere zijn weerzinwekkend vies. Sommige zien er waanzinnig duur uit, andere ongelooflijk goedkoop. Soms zijn ze burlesk, zoals in een aflevering van ‘The Adams Family’. Soms grotesk, zoals in een stille film.

Angst en verlangen

Het woord keert verschillende keren terug: FEAR. Angst is wat Christophe Coppens overal rondom zich zag tijdens het anderhalf jaar dat hij aan deze kasten werkte. Angst om zonder geld te vallen, om een relatie of een kind te verliezen. Extreme angst en cynische onverschilligheid die in dit post-Dutrouxtijdperk hand in hand gaan. Valse angst ook, die soms omslaat in een fait divers, in divertissement. Dit werk speelt met een maatschappelijk gegeven, maar is evenzeer persoonlijk in de recyclage van de eigen gevoelens en ervaringen. Want zoals in elke goede griezelfilm staat angst hier niet los van verlangen. Geen verlammende angst hier, maar angst die toont dat er nog iets anders bestaat. Angst die een realiteit creëert die tegelijkertijd erger (vreselijker) en beter (minder banaal) is dan de deze. Een angst die je niet voor jezelf houdt, maar die je -voorzichtig- met anderen tracht te delen. Angst die geen gelijk zoekt, maar wel reacties oproept.

Ik zoek naar verwantschappen met andere kunstenaars. Op mijn lijstje staan animatiefilmers als de gebroeders Quay, bij het grote publiek vooral gekend door hun absurd surrealistische clipjes met geanimeerde poppen en objecten voor MTV, of Jan Svankmajer, de Tsjechische animatiefilmer, vooral gekend omwille van zijn ‘Alice in Wonderland’-verfilming. En natuurlijk Tim Burton, die op een gelijkaardige manier de kinderwereld perverteert in ‘The Nightmare before Christmas’ of ‘Edward Scissorhands’. Burton debuteerde ooit, nogal ongelukkig, als tekenaar in de animatiefilmstudio’s van Walt Disney. Coppens was ooit, een blauwe maandag lang, een Disneyfan toen een minder creatieve periode hem ontvankelijk maakte voor dit soort van paplepelcreativiteit. Disney als hedendaagse pendant van de romantische wereld van lieden als Van Cutsem. Disney die de private wereld tracht open te breken en te massificeren. Disney als de realiteit geworden banaliteit. We mogen er niet aan denken.

Deze tentoonstelling is overrompelend. Ze lijkt soms oppervlakkig, maar kruipt altijd in de kleren. Ze gaat diep, gestuwd door grote cinematografische kwaliteiten. Bijzonder veel zorg werd besteed aan de soundtrack. Als basis gebruikte Christophe Coppens romantische composities uit de laat-negentiende eeuw; Mahlers ‘Kindertotenlieder’ en Strauss’ ‘Rosenkavalier’ lopen ongemerkt over in horrormuziek uit een Frankensteinfilm. Daarover flarden populaire liedjes en soms een rinkelende telefoon. Dit zijn heel directe referenties. Niet echt subtiel maar wel heel efficiënte en herkenbare emoties. Een liedje uit ‘Music’, de laatste cd van Madonna (track n° 9: ‘Paradise’), gemixt met de Wiener Sangerknaben; Dietrich en Monroe, Billie Holiday, Louis Neefs, Tammy Wynette, Abba (‘I Have a Dream’) en Julio Iglesias; ze lopen allemaal door elkaar in hetzelfde huis. Scary!

Regie: Christophe Coppens

Een jaar later vertelt Christophe Coppens opgewonden over de voorbereidingen voor de volgende ‘Dollhouses’. Het worden echte sequels – net als in de film. Meer nog, voor ‘Dollhouse 2 – Life goes on’, wordt geen gebruik gemaakt van de vaste expositiezaal in de Brakke Grond, maar wel van de grote zaal, die als expositieruimte én als theater dienst doet. Dat is geen toeval voor dit project dat zich gewild opstelt tussen een tentoonstelling en een enscenering. Voorwerpen worden hier getoond in een nagebouwd decor, zoals op een echte filmset. Decors die niet meer dienen om in te leven, zoals toen in Van Cutsem’s huis nog het geval was. Nee, échte decors deze keer, die alleen nog dienen om naar te kijken. Pure illusie. Ook de kasten dienen niet langer om te gebruiken. Ze worden niet meer leeg aangeboden door de maker (de decorateur), zoals dat nog het geval was bij Charlier, waar de eigenaar (de koper) zelf de kasten mocht invullen met persoonlijke objecten. Hier controleert de regisseur die Christophe Coppens altijd geweest is. Het wordt uitkijken naar ‘The Dollhouse 3 – The Return’ en naar de eerste gefilmde beelden.

De dingen zijn op een jaar tijd veel duidelijker geworden voor Christophe Coppens. Waar hij vorig jaar nog twijfelde tussen de mode en de kunst, zijn de zaken nu scherper gesteld. Tijd heeft raad gebracht. Het succes van ‘Life and Death in the Dollhouse’ leidde immers vanzelf naar interesse uit de kunstwereld en onbegrip uit de mode- en designwereld. Of hoe de markt wikt en beschikt. Het zijn mechanismen die zich vanzelf aan de ontwerper opdringen.

Dit is de dubbelzinnigheid waar Christophe Coppens al zijn hele professionele leven mee worstelt. Je kan geen kunst maken met de mentaliteit van de modemaker. In de kunstwereld werk je niet met seizoensgebonden reeksen, maar met beperkte oplages. Liefst van al nog met unieke stukken, zoals de vitrinekasten. Het is niet met het beste werk dat je het beste geld verdient in de modewereld. Het is het bravere werk dat verkoopt. Aan het begin van zijn carrière stond deze ontwerper dan ook voor de keuze failliet te gaan of zich aan te passen aan de markt. Op dit moment durft hij openlijk te dromen van twee ateliers. Één voor de mode en één voor de kunst.

‘The Dollhouse’ is een ongemeen dubbelzinnig project. Over de dubbelzinnigheid van de herinnering. Over kinderen en hun angsten voor volwassenen. Over de closetarchitectuur waarin het expliciete wordt verborgen en het sociale functioneert via affiniteiten. Over de ambigue lijn tussen kunst en commercie. Over de verkoop die onvermijdelijk volgt op de presentatie. Dit zijn dubbelzinnige objecten die nu hun kracht putten uit hun aanwezigheid en later nog meer uit hun gebruik. Dat geldt zowel voor de nieuwe accessoires in de kamers als voor de poppenhuizen zelf. Je vergeet het wel eens, maar die kasten, hoewel unieke objecten, dienden oorspronkelijk ook om verkocht en gebruikt te worden. Leg er een persoonlijk kledingstuk of een dierbaar voorwerp in, en zo’n gedecoreerd compartiment ziet er al gauw helemaal anders uit.

Christophe Coppens is als een spons. Hij is iemand die heel veel informatie opzuigt, actuele en niet-actuele en ze op een intuïtieve manier laat doorleven in zijn creaties. De geschiedenis en de actualiteit, de fictie en de realiteit, alles loopt door elkaar in deze verzameling die eigenlijk een gigantisch hoofd is om in rond te wandelen. Dat van Christophe Coppens, die zoals een ‘facteur Cheval’ al zijn vrije tijd gebruikt om te knutselen aan zijn eigenzinnige project. Zo begon het tien jaar geleden met zijn eerste onverkoopbare werk, zo is het vandaag nog steeds.