Emily Jacir – Embrace

pieter van bogaert

pieter@amarona.be

Zelfportret als non-event

‘Embrace’ van Emily Jacir

in HART, 2020

September 2005 Rome

I go to Termini and pretend I am going somewhere.

I sit for hours to hear the announcements and to feel all the people

Swirling around me with their suitcases.

– Emily Jacir: “Some things I probably should not say and some things I should have said (Fragments of a Diary)”

Ze gaat naar het station, ze keert terug, ze maakt een nieuw werk.

Het werk is een transportband, zoals in de luchthaven. Alleen, deze transportband is een gesloten cirkel, kort en interactief. Hij draait pas als iemand in de buurt komt en de sensor activeert. Doet hij alsof? Verdraagt hij geen rust? Van ver lijkt hij wat op een ronde rustbank in het museum. Maar als je wil zitten? Dan begint hij te draaien.

Maar waarom “hij”? Is het niet “zij”? Getuigt dit werk van een zekere vorm van animisme of is het eerder antropomorf? De doorsnede van de cirkel in ‘Embrace’ is gelijk aan de lengte van de kunstenares. De interactie maakt het werk bezield, de schaal maakt het gelijkend. “Hij” wordt “zij” –transportband wordt Emily Jacir.

Een zelfportret dus. En wel een zonder bagage. De interactie die Jacir vraagt van haar publiek zit in het invullen van het zelf. Het gaat over identiteit. En in het geval van Emily Jacir is dat altijd al een diffuus gegeven. Lees even mee dit korte interviewfragment uit de New York Times (January 30, 2009, naar aanleiding van de Hugo Boss Prize die ze mocht ontvangen met een tentoonstelling in het Guggenheim Museum in 2008):

Q. In biographical information distributed about you, your birthplace has variously been given as Palestine; Bethlehem; Riyadh, Saudi Arabia; Jordan; Chicago; Memphis; Baghdad; and Houston. Where were you in fact born?

A. No comment.

End of story.

Daar eindigt haar verhaal.

Daar begint het.

‘Embrace’ is een persoonlijk werk. Het toont een (id)entiteit die zichzelf telkens weer uitveegt. Het doet een dansje als er iemand in de buurt komt, het houdt zich stil als iedereen is verdwenen. Denk ervan wat je wil. Het is deel van haar biografie. No comment. Het ene jaar woont deze kunstenares “tussen Ramallah en New York.” Het andere woont ze “rond de Middellandse Zee”. Haar geboorteplaats is een opsomming van landen, steden, werelddelen. Ze is Palestijnse, maar haar paspoort is Amerikaans. Dat geeft haar de vrijheid om te reizen.

Correctie! Het geeft haar de verplichting om te reizen. Met dat paspoort kan ze niet permanent in Ramallah of Bethlehem verblijven, waar ze woont en werkt, dicht bij vrienden en familie, haar atelier, haar universiteit. Die transportband, die referentie naar de luchthaven, naar die niet-plaats, die generische tussenruimte waar ze om de zoveel maanden langs moet, is deel van haar zelfportret.

Een zelfportret om zelf in te vullen? Een uitgeveegde identiteit? De Israëlische onderzoeker Gish Amit schrijft over een nieuw Israëlisch bewustzijn dat niet enkel de Palestijnse aanwezigheid uitveegt, maar ook hun cultuur. Eens de cultuur uitgeveegd, aldus Amit, kan men beweren dat het nooit heeft bestaan. Emily Jacir las dat artikel van Amit in de Jerusalem Quarterly (winter 2008, no. 33, pp. 7-20). Ze leest er ook over de door vluchtende Palestijnen achtergelaten boeken in de Joodse Nationale Bibliotheek in Jeruzalem. Ze fotografeerde die boeken, gemerkt met AP (Abandoned Property) voor ‘ex-libris’, haar bijdrage aan documenta13 in 2012.

***

Over boeken gesproken, en over luchthavens: een kleine excursie. ‘Notre Musique’, de film uit 2004 van Jean-Luc Godard, speelt zich af in een door oorlog verwoest Sarajevo, in een verbrande bibliotheek en in de luchthaven. In die film spreekt de Palestijnse dichter Mahmoud Darwich met de Israëlische journaliste Judith Lerner over hoe de Palestijnse identiteit sinds 1948 verbonden is met de Israëlische bezetting:

MAHMOUD DARWICH (in Arabic): (…) Do you know why we Palestinians are famous? Because you are our enemy. The interest in us stems from the interest in the Jewish issue. The interest is in you, not in me. So we have the misfortune of having Israel as our enemy, because it enjoys unlimited support. And we have the good fortune of having Israel as our enemy, because the Jews are the centre of attention. You’ve brought us defeat and renown.

JUDITH LERNER (in Hebrew): We are your propaganda ministry.

MAHMOUD DARWICH (in Arabic): Indeed. The world is interested in you, not in us. I have no illusions.

***

Wie veegt wat uit? Wie vult wat in? Wie bepaalt een identiteit? De kolonisator of de gekoloniseerde? De schrijver of de lezer? In ‘From Paris to Riyadh (drawings for my mother)’ toont Jacir de lichaamsdelen in de beelden van Vogue die haar moeder verbergt onder zwarte inkt. Drukwerk met onzedig geklede vrouwen werd immers onverbiddelijk in beslag genomen op de luchthaven van Riyadh. Zo evoceert Jacir de herinneringen aan de reizen met haar moeder. Reizen en uitvegen: altijd al innig met elkaar verbonden.

De reis, de verplaatsing, (im)mobiliteit: het staat altijd al centraal in Jacirs werk. Voor ‘Where We Come From’ gaat ze naar plaatsen in Israël en Palestina die onbereikbaar zijn voor Palestijnen met een ander paspoort. Met haar Amerikaanse paspoort kan Jacir daar wel naartoe. Dat paspoort is het eerste materiaal in de beschrijving van het werk (“American passport, 30 texts, 32 c-prints and 1 video”). ‘Where We Come From’ realiseert de dromen, de wensen, de verlangens van de Palestijnen – met of zonder paspoort – aan de andere kant. Klim in Haifa op de Karmelberg en kijk van daar naar de Middellandse Zee. Brand kaarsen in de kerk van het Heilige Graf in Jeruzalem en ga daarna naar de Musrara bakkerij om er ka’ek en falafel te kopen en te eten als lunch met muntthee. Of, nog in Jeruzalem: ga naar het Israëlische postkantoor en betaal er mijn Israëlische telefoonrekening. Ga naar Jaffa, vind het huis van mijn familie en maak een foto. Wandel door de straten van Nazareth. Emily Jacir doet het allemaal in hun plaats en documenteert het in ‘Where We Come From’.

‘Untitled (Servees)’ was een geluidswerk aan Damascus Gate tijdens de Jerusalem Show in 2008. Door luidsprekers aan de stadspoort klinken de stemmen van taxichauffeurs die ritten aanbieden naar Ramallah, Amman, Damascus of Beiroet. Daarmee gaat Jacir opnieuw terug naar haar jeugdherinneringen in de jaren zeventig, toen ze met de familie voor een dagje uit van Bethlehem naar Jeruzalem reden. Vandaag is dat onmogelijk, niet alleen door de foute paspoorten, maar meer nog door de checkpoints waar Palestijnen verplicht worden te veranderen van auto’s. In ‘From Texas With Love’ kunnen Palestijnen zelf een playlist kiezen op de radio in een video waarin een auto een uur lang ongehinderd doorheen het Texaanse landschap glijdt. In ‘Lydda Airport’ wacht Emily Jacir in de rol van Amelia Earhardt op een vliegtuig dat nooit zal landen. In ‘Entry denied’ herensceneert ze een concert in Wenen dat niet kon doorgaan in Jeruzalem omdat één van de muzikanten op de luchthaven de toegang tot het land werd geweigerd. Voor ‘Sexy Semite’ vraagt ze Palestijnse vrienden in de Village Voice zoekertjes te plaatsen voor Joodse huwelijkspartners waarmee ze zich kunnen settelen in het Beloofde Land. En in ‘My America (I am still here)’ koopt ze dertig dagen lang een object in de WTC mall om het de dag daarna weer terug te brengen. Ze beroept zich op het recht van terugkeer dat Amerikaanse consumenten wel hebben, maar Palestijnen niet.

***

In 1961 schrijft Frantz Fanon in The Wretched of the Earth:

The native is a being hemmed in; apartheid is simply one form of the division into compartments of the colonial world. The first thing which the native learns is to stay in his place, and not to go beyond certain limits. This is why the dreams of the native are always of muscular prowess; his dreams are of action and of aggression. I dream I am jumping, swimming, running, climbing; I dream that I burst out laughing, that I span a river in one stride, or that I am followed by a flood of motorcars which never catch up with me. During the period of colonization, the native never stops achieving his freedom from nine in the evening until six in the morning.

Emily Jacir verbeeldt de dromen van haar gekoloniseerde volk. Haar werk vertrekt nooit van onrealistische eisen maar wel van alledaagse bekommernissen. Het gaat over een verlangen te kunnen blijven waar men is (wat zij niet kan met haar Amerikaans paspoort). Het gaat over de verplaatsing als esthetische ervaring, als politiek gebaar en als fundamenteel mensenrecht (wat een ander niet kan met een Palestijns paspoort). Dat maakt van ‘Embrace’, naast een intiem, zeer formeel zelfportret, ook een metafoor voor de claustrofobische en cyclische futiliteit van de Palestijnse realiteit.

Wat die transportband in ‘Embrace’ vervoert, dat heet verlangen. Wat op die band ligt is tijd. Dat is wat je doet bij zo een band: wachten tot er iets gebeurt. Zo is het alledaagse Palestijnse wachten: op een toelating, op een visum, op een stempel op een papier, een teken om een lijn te passeren. Al dat wachten, al die tijd: dat ligt op die band.

En uiteindelijk gebeurt er niets. Daarmee raken we nog iets dieper aan de kern van Jacirs werk. Haar kunst is er een van het non-event. Die boeken in ‘ex-libris’? Die verdwijnen gewoon, zonder dat iemand er iets van merkt. Die beelden in de tijdschriften van haar moeder? Die censureert ze zelf, voor er iets gebeurt. De taken die ze uitvoert voor de Palestijnen in ‘Where We Come From’? Dat zijn allemaal dingen die voor die Palestijnen zelf nooit gebeuren. Die taxi’s die nooit komen in ‘Untitled (Servees)’, de eindeloze autorit in ‘From Texas With Love’, dat vliegtuig dat nooit aankomt in ‘Lydda Airport’, het concert in ‘Entry denied’? Allemaal non-events: gebeurtenissen uit een andere tijd, een andere plaats. Dat is de bagage van ‘Embrace’. In afwachting doet Emily Jacir alsof: she pretends she is going somewhere, zoals die dag in de luchthaven van Rome. Zo is dit werk, deze omhelzing, waarin elke aanraking, elk fysiek contact, elke nabijheid slechts wijst op een (on)mogelijkheid. Ze gaat naar de luchthaven. Ze gaat (n)ergens naartoe.

Fort Beau, oktober 2020