enSuite – eerste intro

enSuite. Een traject rond de imaginaire praktijk.

(inleidende nota’s voor de eerste presentatie bij recyclart – Pieter Van Bogaert, 8 mei 2010)

fig. 1

We willen het vanavond hebben over de fascinatie en de irritatie voor de abécédaire. Ik denk dat Femke daar meer over heeft te vertellen dan ik – dat kon u al lezen in het interview. Maar ik denk dat het goed is om eerst te situeren waar dit traject vandaan komt en waar het heen wil.

enSuite vertrekt van enkele recente projecten rond beelden. Het eerste is Exces, een tentoonstelling uit 2006, die vertrekt van de vraag: “zien we te veel of te weinig beelden?” De vraag is ingegeven door de excessieve beeldenstroom waarmee westerse mediagebruikers zich geconfronteerd zien rond de recentste eeuwwisseling – de aanloop tot en nasleep van 11 september 2001, zeg maar. Exces zoekt naar alle beelden die wel en niet gemaakt werden in het decennium rond de eeuwwisseling en laat zich daarbij inspireren door Jean-Luc Godard, die in Histoire(s) du Cinéma (1988-1998) op zoek gaat naar alle beelden die wel en niet gemaakt werden om de gebeurtenissen van de eeuw te sturen, te voorkomen, of te begrijpen. Met Godard moesten we besluiten dat er nooit genoeg beelden zijn.

De vragen aan de basis van Exces waren niet nieuw. Ze spelen mee in Time Suspended, een boek en tentoonstelling uit 2004 dat zoekt naar de beelden achter de zwaar gemediatiseerde (en dus verbeelde) gebeurtenissen in de Palestijnse bezette gebieden. Het is een confrontatie van de beelden hier en de realiteit ter plaatse. Ook daar komt inspiratie van Jean-Luc Godard die in 1976 met Ici et Ailleurs een gelijkaardige oefening maakt. Dezelfde vraag zit opnieuw in Picture This!, een tentoonstelling uit 2008. Hier verschuift het accent naar de schemerzone tussen documentaire en fictie. Maar nog steeds bestond de uitdaging erin te zoeken naar beelden die wel én niet gemaakt werden.

In al deze projecten is het impliciete uitgangspunt de stelling dat er niet te veel, maar wel te weinig beelden zijn. Steeds meer is duidelijk dat dit een onhoudbare stelling is. Er zijn altijd te veel beelden – zoveel dat we ze onmogelijk allemaal kunnen bekijken. Er zullen er altijd te weinig zijn – al die beelden die moeten helpen die andere beelden te plaatsen en te nuanceren. Om uit die impasse te raken verschuift de focus nu van beelden naar verbeelden. Verbeelden, in de betekenis van handelen met beelden.

Om daar te geraken werkt enSuite met verschillende partners, die op zeer verschillende manieren handelen met beelden. Bij Auguste Orts vertrekken Anouk De Clercq, Herman Asselberghs, Manon de Boer en Sven Augustijnen vanuit de beeldende kunst. Hun beelden werken in een ruimte. Constant maakt de brug tussen kunst en media. Beelden werken hier in een maatschappelijke, sociale context. Sarma vertrekt vanuit dans en theater. Hun praktijk draait rond een belichaming van het beeld, opnieuw in de ruimte. Recyclart zorgt voor een logistieke (het gebruik van de ruimtes) en inhoudelijke (het programma) ondersteuning.

*

Er is een belangrijke rol weggelegd voor de toeschouwer in dit verhaal. Inspiratie daarvoor komt uit de cinemaboeken van Gilles Deleuze. In L’image-mouvement (1983) demonstreert Deleuze hoe de cinema voor WOII de kijker in het beeld betrekt. De organische montage van Griffith, de dialectische van Eisenstein, de kwantitatieve van Gance of de intensieve van Murnau sturen alle aan op een engagement van de kijker om het beeld mee af te maken. Hitchcock drijft die cinematografische traditie, die steunt op het sturen van actie en beweging, tot een hoogtepunt met wat Deleuze het actiebeeld noemt.

In L’image-temps (1985) is de situatie dramatisch veranderd. De beelden uit de naoorlogse cinema zijn desolaat en bieden weinig houvast. De acteur op het scherm is zelf toeschouwer geworden en beweegt zich doorheen een wereld waarop hij niet langer vat heeft. Er is, kort samengevat, een evolutie van de toeschouwer als acteur (voor WOII – de kijker die geëngageerd wordt in het verhaal van Griffith tot Hitchcock), naar de acteur als toeschouwer (erna – denk aan de personages die verloren lopen in desolate, dikwijls door de oorlog of de industrialisering verwoeste, landschappen bij Rossellini, Antonioni, Resnais of, veel later, Fassbinder).

Een mogelijk vervolg op L’image-mouvement en L’image-temps zou kunnen leiden naar een Image-espace. Van het bewegingsbeeld met de toeschouwer als acteur en het tijdsbeeld met de acteur als toeschouwer, gaat het naar een ruimtebeeld met de toeschouwer als acteur als toeschouwer. Het is een opheffen van de grens tussen de acteur en de toeschouwer in de zin van Rancière’s Spectateur émancipé (2008), voor wie de toeschouwer altijd al acteur is én de acteur altijd al toeschouwer. Het is het opheffen van een grens die strikt genomen nooit heeft bestaan. Op die manier komen we bij een beeld dat altijd samenvalt met zichzelf (zoals voor Rancière een woord slecht een woord is, een beeld slechts een beeld).

fig. 2

Die opvatting van het beeld vind ik terug in een slogan van De Geuzen, het kunstenaarscollectief waar Femke ook deel van is: Our Image is Our Own. De slogan, bedacht voor en met De Rode Draad, een belangenvereniging van Amsterdamse prostituees, staat in de eerste plaats voor een opeisen van het beeld. Want bij de slogan hoort een raamsticker (fig. 2) die het maken van foto’s verbiedt. Op die manier willen de hoeren hun klanten, en langs daar ook zichzelf en hun commerciële praktijk, beschermen tegen al te indiscrete blikken. Maar eigenlijk gaat het hier niet enkel om beschermen en is de slogan niet enkel door de prostituees gebruikt. De stickers en de slogan zijn verspreid tijdens diverse bijeenkomsten, en opgepikt door een zeer divers publiek van activisten tot kunstliefhebbers die ze al dan niet gebruiken buiten een commerciële praktijk. De Geuzen zelf gebruiken de slogan later opnieuw, als deel van hun artistieke praktijk, om er een uniform mee te maken dat ontrold kan worden als spandoek om mee te betogen. Het gaat erom dat er maar één beeld bestaat en dat beeld is strikt persoonlijk. Het gaat erom dat elk beeld verandert met elke blik. Het gaat erom dat het beeld pas ontstaat door te handelen.

Het zijn die handelingen die centraal staan in de tentoonstelling van De Geuzen en die hun tentoonstelling zo sterk maken. De beelden van De Geuzen zijn dikwijls onleesbaar en betekenisloos, tot je er iets mee doet. Kijk naar de poster (fig. 3): die bevat verschillende patronen, instructies om te plooien, te knippen, te plakken, enzovoort… Het is altijd te veel (beeld) en te weinig (sleutels). De enige uitweg uit deze overdaad is te handelen en de vlieger of de jurk of het tasje te maken die verborgen zitten in al de lijnen in dit ene beeld. Het betekent ook selecteren, keuzes maken, beslissingen nemen. Handelen dus. Op die manier zal dit ene beeld voor iedereen een volledig andere betekenis krijgen. De betekenis ervan zit in het gebruik. Daarin schuilt volgens mij de volle betekenis van de slogan Our Image is Our Own. In het meervoud, bovendien. Elk beeld is een gedeeld beeld dat verandert met de toeschouwer en de acteur ervan. De ‘wij’ in die slogan is even veranderlijk als het ‘beeld’.

Ik praat over de beelden van De Geuzen omdat Femke één van De Geuzen is en omdat de tentoonstelling toevallig samenloopt met deze presentatie. Maar de belangrijkste reden om het werk, de praktijk, van De Geuzen hier aan te halen is dat het vertrekt van de alledaagse praktijk. Dat maakt het gewone zo ongewoon, en omgekeerd. Het gaat over de manier waarop je naar het (on)gewone kijkt. Zo ontstaat wat ik zou willen omschrijven als kunst voorbij de kunst. Een kunst, een praktijk, die zeer dicht in de buurt komt van wat ik wil begrijpen als het ruimtebeeld; het beeld na het beeld.

Maar zover zijn we nog niet. We zijn nog ver van het einde van dit traject en nog verder van het einde van het beeld. We zijn amper begonnen. Het is daarom dat ik naar Femke ben gestapt: om te beginnen en niet om te eindigen.

fig. 3

enSuite neemt het boek als leidraad. Als middel, als begin, maar niet noodzakelijk als eind – niet als een doel op zich. Femke is niet enkel actief binnen De Geuzen, maar ook binnen Constant en in het bijzonder binnen OSP: een collectief van ontwerpers die met open source software dingen maken zoals … boeken. De beide posters (fig. 1) hier achter mij zetten al een eerste stap van beelden naar verbeelden: de eerste is die van Exces, de tentoonstelling voor Z33. Het toont een verzameling beelden van het internet. Maar belangrijker dan de beelden zijn eigenlijk de witruimtes ertussen. Dat gaat over de beelden die er niet zijn. Daar begint volgens mij het handelen: bij het besef dat er altijd nog andere beelden mogelijk zijn naast de bestaande. De andere poster is er een van OSP. Het zijn alle karakters van een zelf ontworpen open source font. OSP vertrok van een bestaand (en zeer bekend) font om er haar eigen versie van te maken. Het is een voorbeeld van handelen met beelden, de creatie van een eigen beeld, één dat nog niet bestaat.

Die poster met alle letters van het alfabet is natuurlijk ook een abécédaire. En zo komen we stilaan waar we heen willen deze avond. enSuite neemt het boek als leidraad en een mogelijke ingang tot dat boek is het abc. Dat is de basis die elk kind moet aanleren vooraleer verder te gaan naar de andere boeken. Dan volgen de handboeken, de leerboeken, en zo verder.

Het eerste gesprek met Femke is nu bijna een jaar achter de rug. Zij was toen bezig met de voorbereidingen voor VJ12, de recentste editie van het Constant-festival Verbindingen/Jonctions, en met de vormgeving van de reader bij VJX, van twee edities geleden. Ze vertelde me toen over de rol die handboeken zouden spelen in die editie. Ze vertelde me over de software die ze gebruikte voor de realisatie van de reader en de problemen die dit met zich meebracht. Dat verhaal kan u nalezen in ‘The Making-of’, aan het einde van die publicatie. Ook in dat boek staat ‘Encoderen en decoderen‘. Dat is een andere bijdrage waarin Femke – aan de hand van een scène uit Peau d’Âne, de film van Jacques Demy met Catherine Deneuve – iets vertelt over het verband tussen koken en werken met software.

Al die elementen doen dit traject beginnen met Femke. Er staat een interview elders op deze website waarin ze verder vertelt over open source software, koken en handboeken. Ik denk niet dat we dat allemaal moeten herhalen. Dat interview is de aanleiding voor de creatie van een geheel eigen abécédaire die dan weer aan de basis ligt voor het kleine archief waar we ons nu in bevinden. Het is dat archief (dikwijls gestructureerd in de vorm van het abc – kijk naar het abc op de poster van De Geuzen, die verwijst naar het archief) dat moet dienen om verder te werken aan het vervolg voor dit traject.

*

Waar we vandaag in het bijzonder over willen praten is over de fascinatie en irritatie voor de abécédaire. Het heeft voor een deel te maken met een verschillende benadering van het handboek. Voor mij zijn alle boeken handboeken en dus eigenlijk geen enkel (meer handboeken = minder handboeken). Ik lees elk boek om het te gebruiken, om er iets mee te doen. Dat is deel van de fascinatie: elk boek opent een nieuwe wereld. Maar het betekent ook dat ik regelmatig teruggrijp naar passages uit mijn favoriete boeken of naar teksten uit slecht begrepen boeken. Elk nieuw gebruik van hetzelfde boek zorgt voor een nieuwe betekenis. Wat meer is: ik ben eerder geneigd om met een grote boog (en een zekere irritatie) rond de ‘zuivere’ handboeken heen te lopen, terwijl dat net de boeken zijn waar Femke, in haar alledaagse praktijk, zoveel mee te maken heeft. Ik hou van boeken die de ruimte geven om zelf dingen in te vullen, en huiver van boeken die zeggen hoe je dingen moet doen.

Wat dan concreet de abécédaire betreft. Ik heb er zelf ooit een gemaakt en dat voert opnieuw terug naar Exces. De catalogus van die tentoonstelling is een themanummer van AS (zou het een toeval zijn dat het tijdschrift haar naam op en bepaald moment veranderde van Andere Sinema in AS – initialen die de mogelijkheid bieden tot een ruimere invulling?). En dat themanummer bestaat uit liefst twee abécédaires – één waarvan de lemma’s werden ingevuld door de verschillende redacteurs van het tijdschrift; een ander dat ik zelf maakte, vertrekkend van de werken in de tentoonstelling. Waarom een abécédaire? Omdat het zorgt voor structuur; het helpt de zaken af te bakenen (wat met een tentoonstelling over exces wel nodig was). Maar tegelijkertijd is die rigide structuur ook eindeloos invulbaar. Vandaar: twee abécédaires, om duidelijk te maken dat er altijd nog andere variaties mogelijk zijn.

Een abécédaire geeft een gevoel van volledigheid (een einde; in de zin van een afgerond geheel) én van toegankelijkheid (een begin; een basis om op verder te werken). Het komt erop aan keuzes te maken, een weg te zoeken, te handelen, nieuwsgierig te zijn en toch selectief (de manier waarop je een woordenboek, een telefoonboek, gebruikt). Dat was precies het thema van Exces en een extra reden om te werken met een abécédaire (of twee).

In het archief waarin we ons nu bevinden zitten nog andere voorbeelden van de arbitraire manier waarop de abécédaire werd ingezet. De bekendste is misschien die van Gilles Deleuze (Femke zal het daar straks nog over hebben). Ik heb er hier ook nog een van Toni Negri. En ook Martha Roslers Semiotics of the kitchen is gestructureerd volgens het abc. Elk van deze voorbeelden gooit het volledig gesloten systeem helemaal open. Er ontstaat een multi-inzetbaarheid, door het gebruik, door het handelen.

De voorspelbare structuur lijkt altijd uniform maar zorgt toch altijd opnieuw voor verrassingen. Die 26 letters werken samen zoals het ritme in de muziek en zijn in die zin niet zo ver verwijderd van de verschillen in de herhalingen bij Jeanne Dielman of die in Ein Tag im Leben der Endverbraucher – twee video’s in dit archief; of ik denk ook nog aan het ritme in de patronen van De Geuzen: uniformen die zich telkens aanpassen aan het lichaam, maar ook aan het karakter van de draagster. Het is dat waarschijnlijk, wat me aantrekt, of fascineert, in de abécédaire: het lijkt altijd uniform, maar het is het nooit; het lijkt voorspelbaar, maar leidt altijd tot verrassingen en nieuwe ontdekkingen. Het is disciplinerend – dit zijn de 26 letters die je moet kennen en wel in die volgorde! – maar het kan tegelijkertijd ook heel bevrijdend werken. Want met die 26 letters kan je vervolgens oneindig veel nieuwe woorden, zinnen, teksten, boeken maken. De betekenis van elk van die letters ontstaat pas in het gebruik; in het handelen.